Zelf beschrijft hij in een interview de allereerste practical joke die hij uitvoerde: “Ik had net die dag – ik was zestien – m’n eerste lange broek aan, een beige zomerbroek, en voelde me een man. Ik liep het huis uit en zag een jongetje fietsen, met een korte broek. Ik stak mijn hand op, liet hem stoppen en vroeg naar zijn belastingplaatje. Dat had hij niet. ‘Dan zal ik je moeten bekeuren, jongetje,’ zei ik, noteerde zijn naam en adres, en liet hem weer gaan met de mededeling dat hij er wel meer van zou horen. Ik ging het huis weer in, zette me aan de schrijfmachine van mijn vader en tikte een imposant proces-verbaal dat er erg officieel uitzag, hoewel ik er nooit een gezien had. Dat stuurde ik naar de ouders van het jongetje en gelastte hen een bedrag van ƒ 2,50 te voldoen bij marechausseekazerne in Winschoten.”


Elseviers Weekblad nodigde Marja een keer uit tot het schrijven van een impressie over zijn woonplaats Den Haag. Hij antwoordde dat hij principieel niet meewerkte aan bladen als De Telegraaf en Elsevier. Tot zijn verwondering zag hij later dat de betreffende bijdrage verzorgd was door zijn progressieve vriend Paul Rodenko. Hierover telefonisch onderhouden reageerde Rodenko beschaamd met te zeggen dat hij het geld goed had kunnen gebruiken. “Nou ja,” zei Marja, “je weet best dat ik die vijfhonderd piek ook heel goed zou kunnen gebruiken.” – “Vijfhonderd?” roept Rodenko ziedend, “de rotzakken! Mij hebben ze maar tweehonderdvijftig geboden. Dat neem ik niet.” De wraakneming werd nog vervolmaakt doordat Marja Rodenko deed geloven dat Bert Bakker ook zeer ontstemd over deze zaak zou zijn, zodat de nieuwbakken Elsevier-medewerker zich verplicht voelde tekst en uitleg te geven aan zijn “broodheer” , die uiteraard nog nergens van wist… (Klaas de Wit, Kentering 6, september 1965, blz. 31)


Ab Visser:
Midden in de oorlog liet hij mij eens, door middel van een vervalst telegram, van Groningen naar Gouda reizen, waar ik zogenaamd uitgenodigd was om een clandestiene lezing te komen houden. Bij mijn aankomst in Gouda was daar op het desbetreffende adres niets van bekend en stond ik, letterlijk en figuurlijk, in de kou.


In 1946 heeft de stad Groningen eens op zijn kop gestaan. Voor de Regionale Omroep Noord zou een harpiste optreden, maar nauwelijks ruisten de eerste akkoorden van haar instrument, of door de dunne wanden van de studio klonk daverende hoempa-muziek: de harmonie van het Leger des Heils maakte haar entree. Paniek bij de omroepmensen, die niet zonder moeite het gedruis tot bedaren brachten. Maar daar draafde alweer een nieuw muziekkorps op, zo mogelijk met nog meer lawaai. Kortom, ze kregen daar achter elkaar vier harmonie-orkesten op bezoek. De harpuitzending viel met een plons in het water, wat precies de bedoeling was van de dichter A. Marja: hij had al dat gedender opgetrommeld om zijn oud-RON-collega Gijs Stappershoef in de boot te nemen. Iedereen lachte, alleen de harpiste is huilend weggelopen.


Een van zijn laatste practical jokes (en een die hij tijdens zijn leven nooit heeft toegegeven), was de kwestie Stuiveling. Rondom de jaarwisseling van 1962 ontvingen de leden van de Nederlandse Vereniging van Letterkundigen, waarvan Garmt Stuiveling voorzitter was, alsmede de pers een circulaire waarin stond dat een ereraad van de vereniging rapport had uitgebracht over een publicatie van Stuiveling uit de oorlog. De voorzitter zou aftreden. Er werd een vergadering aangekondigd waarin een nieuwe voorzitter zou worden gekozen. Als een van de kandidaten werd Marja genoemd. Deze circulaire bleek niet van het bestuur afkomstig en onmiddellijk viel de verdenking op Marja. Alleen op die verdenking werd hij als lid van de vereniging geroyeerd, een royement dat enkele maanden later ongedaan werd gemaakt.


Marja had een speciale voorkeur voor scatologische grappen. Hij verzocht Ab Visser eens een jampotje met zijn ontlasting naar de dokter te brengen en te wachten op de uitslag van het onderzoek. Toen de dokter het papier van het potje wikkelde kwam er een etiket tevoorschijn waarop stond “Bacillus Drollanus Marjanus”.


Toen hij eens in het Friese Terband op bezoek was bij dominee Henkels trok hij, na op de wc zijn darmnen te hebben geleegd, niet door, maar verstopte hij trekker en ketting in de spoelbak.


Marja was mede-oprichter van de eerste lokale radio-omroep van Nederland, de RON, Radio Omroep Noord. De radiostudio was voor Marja de practical joker natuurlijk onweerstaanbaar. Op een dag kwamen er, met tussenpozen van tien minuten, maar liefst twaalf dominees binnenwandelen die waren uitgenodigd voor een stichtelijk woord.


In de radiostudio moest een jonge declamatrice tijdens haar live uitgesproken voordracht toekijken hoe Marja zich langzaam maar zeker van zijn kleding begon te ontdoen.


Gijs Stappershoef was vaak onderwerp van Marja’s grappen. Zo werd Stappershoef tijdens een huisconcert bij een professor binnen een uur door tien vooraanstaande Groningers opgebeld. Stappershoef was de telefoonterreur op een bepaald moment zo zat dat hij bij serieuze telefoontjes ook de stem van Marja dacht te herkennen en zo onschuldige bellers nijdig toevoegde dat ze nu eens op moesten houden met die flauwekul.
Stappershoef dacht Marja ooit terug te pakken door een advertentie te plaatsen waarin Marja zogenaamd een rijwiel met zo goed als nieuwe banden te koop aanbood. Het was het eerste jaar na de bevrijding, dus de file voor Marja’s deur was die zondagmiddag tussen vijf en zes een halve straat lang.
Marja sloeg onmiddellijk terug – de volgende dag werd de deur van Stappershoef platgelopen door mensen die een gedeelte van zijn woning wilden huren, een zangbundel van Johannes de Heer wilden inruilen tegen een paar nieuwe zwarte herenschoenen of hem wilden afhelpen van een partij corsetten in de grote maten. Er waren in totaal vijf dingen (zoals er toen ook vijf kranten in Groningen verschenen).
Stappershoef nam wraak. Marja: “Het werd hoe langer hoe gekker. Mijn vrouw en ik sliepen toen echt wat men noemt ergens onder de pannen. Op een dag werden we om vijf uur ’s morgens wakker en keken vanuit bed in de blauwe lucht. Stappershoef had het huis voor de sloop verkocht, en of ze maar meteen met het dak wilden beginnen.”


Tijdens een ernstige ziekte had Marja al eens zijn eigen rouwkaarten rondgestuurd. Toen hij als hartpatiënt in een ziekenhuis werd opgenomen hing hij op een dag een papier op de deur met de tekst “Stilte, patiënt is overleden”. Toen op de radio te horen was dat Marja overleden was schijnen verscheidene mensen Hilversum te hebben gebeld met de vraag of het dit keer echt waar was.