Een lezeres schreef ons naar aanleiding van onze oproep het volgende: “Ik vind lijstjes maar niks. Wat moet je ermee?” Dat deed ons denken aan een stukje uit een van de Dagboeken van C. Buddingh’ over bloemlezingen, dat we hier dan ook citeren:

–   Een of andere zeurkous – ik weet niet meer wie het was, maar het was in elk geval een enorme zeurkous – schreef in een artikel over de eerdere bloemlezing van Eddy en mij (Poëzie is een daad van bevestiging) dat hij principieel tegen bloemlezingen was. Dat snap ik niet. Mijn eigen liefde voor de dichtkunst is volledig via anthologiën tot stand gekomen. In de eerste plaats natuurlijk Leopold’s Nederlandse schrijvers en schrijfsters, dat we op de HBS als literatuurboek hadden. Daarna die leuke boekjes in de Uilenreeks, van Kees Kelk en Halbo Kool (Nieuwe Dichtkunst en Nieuwste Dichtkunst) en Drik Coster: Nieuwe Geluiden. En waar het buitenlandse poëzie betreft: in de eerste plaats Louis Wintermeyers The Albatross Book of Living Verse. Daar heb ik Donne in ontdekt, en Herbert, en Blake en Crabbe en Eliot.  Via die bloemlezing ben ik toen hun verzamelde werken gaan lezen. (…) Hoe moet een mens dat allemaal voor zichzelf ontdekken? Dat ik nu het verzameld werk van Charles Cros in de kast heb staan dank ik aan het feit dat Ad den Besten mij ooit – zo’n dertig jaar geleden – de bloemlezing Poètes à l’écart leende. Nee: bloemlezingen, ik ben er dol op. En er eentje maken is een van de leukste bezigheden die ik ken.

Dat geldt wat mij betreft ook voor lijstjes, die je in feite kunt beschouwen als een zeer beknopte bloemlezing. Als ik een lijstje onder ogen krijg waar een paar namen op staan die me zeer aanspreken ga ik al snel op zoek naar de andere namen op die lijst, en zo heb ik al heel wat ontdekkingen gedaan, zowel in de literatuur als in de muziek. Eindejaarslijstjes zijn voor mij dan ook een eindeloze bron van steeds weer nieuwe muziek en literatuur. En daarom ben ik ook zo benieuwd naar de lijstjes van de lezers van moors magazine.