Iemand die zelf gelovig is noemde mij laatst een robuust atheist, en ik heb nog even overwogen daar een geuzennaam van te maken. Dat doe ik toch maar niet, omdat ik merkte dat het me steeds meer ging tegenstaan dat gelovigen mij, een ongelovige, per se in een hokje lijken te willen dwingen. Ik ben in hun ogen een atheist of een humanist maar nooit zomaar iemand die niet gelooft.

Niet geloven was voor mij een bevrijding, waardoor ik ruimte en lucht kreeg. De antwoorden die het zogenaamde bestaan van een god geeft op levensvragen heb ik altijd van een grote armoedigheid gevonden, zeker als je ziet hoe verschillend gelovigen alleen al de bijbel interpreteren. En de twijfel moet al beginnen met de simpele, primitieve vraag: waar komt god dan vandaan?

Maar er is veel meer – als je niet meer gelooft kun je om te beginnen jezelf bekennen dat er heel veel essentiële vragen zijn waar je geen antwoord op hebt, en waar je misschien ook nooit antwoord op zult krijgen. Dat is al plezierig. De volgende stap is dat je vrij alle kanten op kunt denken over zaken als het heelal – stel dat het heelal zoals we dat nu kennen slechts een deel van een atoom is in de teennagel van een onvoorstelbaar groot wezen, dat ook weer in een heelal woont dat onderdeel uitmaakt van een nog groter geheel? We weten nu al vrij veel over de kleinste deeltjes die we kennen, misschien wel voldoende om het gedachtenexperiment ook de andere kant op te sturen. Als je niet gelooft betekent dat nog niet dat je niet creatief kunt denken.

Maar waar het me om ging was dat ik géén stempeltje op mijn voorhoofd verdraag. Nee, ik ben géén atheist, nee, ik ben géén humanist, ik ben gewoon iemand die niet gelooft. En dat bevalt nog steeds heel goed, dank u.

(10 juli 2007)