Het eerste deel van het verzameld werk van Willem Frederik Hermans werd onlangs gepresenteerd, waardoor Hermans nu weer aan alle kanten lof krijgt toegezwaaid. Hermans wordt nog steeds bij de Grote Drie gerekend, de beste Nederlandse schrijvers van de tweede helft van de twintigste eeuw. Ik heb dat nooit zo goed begrepen, want ik vind Hermans geen goede romanschrijver. Technisch gesproken is hij zeker niet slecht, maar een schilder die technisch perfect werk levert is niet meteen een kunstenaar. De romans van Hermans hebben me nooit geraakt. Dat komt voor een deel door het naargeestige sombere wereldbeeld dat uit al die boeken opdoemt, maar ook door de grote kilheid van die boeken. Een sympathiek, warm mens zul je er niet vinden. En dan kan een boek nog zo perfect geschreven zijn in schrijftechnische zin, dan houdt het voor mij toch op. Een boek moet mij ook raken.

Merkwaardig genoeg doet Hermans dat wel in een aantal van zijn essays, zoals die onder meer gebundeld zijn in de twee delen van Het Sadistisch Universum (wat overigens weer een onaangenaame, afstotende titel is). Want hoewel Hermans op essayistisch vlak vooral bekend is geworden door zijn vele felle scheldkanonnades kon Hermans ook bewonderen. En het zijn juist de stukken die hij schreef over de schrijvers die hij bewonderde die mij raakten. Dankzij Hermans ben ik Wittgenstein gaan lezen, en de Ideeën van Multatuli, maar vooral ook de boeken van Stefan Themerson. En daar ben ik Hermans nog altijd dankbaar voor – door zijn enthousiasmerende stukken is mijn wereld aanzienlijk groter geworden. Maar zijn romans blijf ik ernstig overschat vinden.