laozi's dao de jing 25·26·27 - vertaald door ruud moors
25
Alles wat is, komt uit chaos voort,
het was er al voordat hemel en aarde werden voortgebracht.
Stil! Leeg!
Onafhankelijk en onveranderlijk,
altijd maar doorbewegend in een cirkel, zonder gevaar.
Het kan gezien worden als de moeder van de wereld.
Ik weet niet hoe het heet en geef er de naam ‘dao’ aan.
Als ik het, met alle geweld, een naam zou moeten geven dan noem ik het ‘groot’.
Als het groot is, zeg ik: ‘Het gaat voorbij’.
Als het voorbij is gegaan, dan zeg ik: ‘Het is ver verwijderd’.
Als het ver verwijderd is, zeg ik: ‘Het keert terug’.
Daarom noem ik dao groot,
de hemel groot,
de aarde groot
en de mens ook groot.
Binnen de grenzen van het rijk zijn er vier grootheden
en de mens is er één van.
De mens volgt de wetten van de aarde,
de aarde volgt de wetten van de hemel,
de hemel volgt de wetten van dao
en dao volgt zijn eigen natuur.
26
Jezelf belangrijk achten, is de oorsprong van vernedering.
Jezelf rustig maken, zorgt ervoor dat je je temperament beheerst.
Iemand die zich zo beheerst, reist tot het einde van de dag
zonder gescheiden te raken van zijn voorraadwagens.
Vrolijke muziek en zoete etenswaren verlokken passerende reizigers.
Hoewel hij geniet van alles wat hij ziet,
laat hij zich niet verleiden door lichtzinnige taferelen.
Hoe kan het dat iemand die zoveel bezit,
zichzelf zo onbelangrijk acht in de wereld?
Wie zichzelf onbelangrijk acht, verliest de oorsprong van vernedering.
Wie popelt van ongeduld, verliest zijn beheersing.
27
Een goede reiziger laat geen sporen na,
Een goede spreker verwijt de ander geen gebreken.
Degene die het lot goed gezind is, bereidt zich niet voor op het gebruik van listen.
Een goede poortwachter sluit zonder te vergrendelen
en toch kan wat hij gesloten heeft niet geopend worden.
Een goede wever weeft zonder koorden
en toch kan wat hij geweven heeft niet meer worden losgeknoopt.
Daarom is de wijze mens
altijd goed in het ondersteunen van mensen, en valt hij mensen niet af,
altijd goed in het ondersteunen van dingen, en valt hij dingen niet af.
Zo overrompelt hij door middel van helderheid.
Daarom zijn degenen die welwillend zijn, de leraren van degenen die niet welwillend zijn,
en zijn degenen die niet welwillend zijn, degenen die hulp behoeven van degenen
die wel welwillend zijn.
Wie zijn leraren niet hoog acht, en wie niet houdt van degenen die hulp behoeven,
is in grote verwarring, ondanks zijn verstand.
Dit is een belangrijk inzicht.
De Dao De Jing van Laozi, door Ruud Moors direct uit het klassiek Chinees vertaald.
In hoofdstuk 25 wordt naar ‘dao’ verwezen als de oorsprong van alles, wat zeker niet wil zeggen dat ‘dao’ als een god gezien wordt. Dao is de chaos waar alles uit voortkomt, maar is ook de veroorzaker van hemel en aarde. De veroorzaker, niet de schepper. Het verschil is dat dao. als het ware in zichzelf, hemel en aarde heeft veroorzaakt, terwijl god gezien wordt als een persoonachtig wezen die hemel en aarde buiten zichzelf heeft geschapen. Je zou ook kunnen zeggen dat god gecreëerd is naar het beeld dat mensen van zichzelf hebben terwijl dao in niets op een mens lijkt. Het lijkt mij vrij onwaarschijnlijk dat de veroorzaker van alles ook maar enigszins op een mens zou lijken, laat staan dat een mens zou kunnen weten wat die veroorzaker wil (en of die veroorzaker wel een ‘wil’ heeft). Dao als oorsprong van hemel en aarde beschouw ik derhalve als rationeler dan god als schepper van hemel en aarde, juist omdat over dao zo weinig te zeggen valt.
De eerste en de voorlaatste zinnen van hoofdstuk 26 verwijzen overduidelijk naar elkaar en gaan over het gegeven dat verheffen en vernederen met elkaar te maken hebben. Zonder verheffing geen vernedering. Mensen die zichzelf belangrijk achten hebben de neiging om op anderen neer te kijken. Maar mensen die vernederd worden kijken over het algemeen ook neer op mensen die hen vernederen. Ook de tweede en laatste zin verwijzen naar elkaar, zodanig dat er, volgens mij, geen uitleg nodig is.
Ruud Moors