
laozi's dao de jing 37·38·39 - vertaald door ruud moors
37
Als dao onveranderlijk niets doet, dan is er niets dat niet vanzelf gedaan wordt.
Als notabelen en heersers deze bekwaamheid in acht zouden nemen,
dan zou dat alle wezens ondersteunen zichzelf te veranderen.
Mocht bij die verandering begeerte opkomen,
dan help ik dat onderdrukken met behulp van
datgene dat zo puur is dat ik het niet kan benoemen.
Datgene dat zo puur is dat ik het niet kan benoemen,
helpt mij ook om niet te begeren.
Niet begeren als meditatie,
helpt de wereld om zichzelf te bevestigen.
38
Als men deugd toe wil voegen, dan kan men deugd verliezen, omdat men deugd heeft,
als men deugd weg wil nemen, dan kan men deugd niet verliezen, omdat men geen deugd meer heeft.
Iemand met veel deugd bezit deugd niet, en is daarom deugdzaam,
iemand met weinig deugd bezit deugd niet, en is daarom niet deugdzaam.
Iemand met veel deugd gebruikt zijn deugdzaamheid niet, en veroordeelt anderen niet,
iemand met weinig deugd gebruikt zijn deugdzaamheid niet, maar veroordeelt anderen wel.
Iemand met veel menselijkheid gebruikt dat, maar veroordeelt anderen niet,
iemand met veel rechtvaardigheidsgevoel gebruikt dat, maar veroordeelt anderen wel.
Als men normen en waarden gebruikt, terwijl niemand zich daaraan wil aanpassen,
dan worden als regel de mouwen opgestroopt om de spierballen te tonen.
Als men dao verliest, dan houdt men deugd over;
als men deugd verliest, dan houdt men menselijkheid over;
als men menselijkheid verliest, dan houdt men rechtvaardigheid over
en als men rechtvaardigheid verliest, dan houdt men fatsoen over.
Degene die zich op dit dun laagje fatsoen baseert,
ontwikkelt weinig vertrouwen en loyaliteit, en dat leidt alleen maar tot wanorde.
Deze voorkennis is helder als dao en het begin van dwaasheid.
Een groot mens is genereus en niet geringschattend,
houdt zich bezig met de werkelijkheid en niet met idealen.
Daarom kiest hij voor het ene en niet voor het andere.
39
Over datgene dat in het verleden het ene verkreeg;
de hemel verkreeg het ene en werd helder,
de aarde verkreeg het ene en werd bestendig,
de levensgeest verkreeg het ene en werd effectief,
het dal verkreeg het ene en vulde zich,
alle levende wezens verkregen het ene en reproduceerden zich,
notabelen en heersers verkregen het ene en behandelden de wereld met respect.
Hieruit valt af te leiden;
dat te vrezen valt dat de hemel, als hij niet helder is zal splijten,
de aarde, als hij niet bestendig is, nutteloos wordt,
de levensgeest, als hij niet effectief is, op zal houden te bestaan,
het dal, als het zich niet vult, uitgeput zal raken,
alle levende wezens, als ze zichzelf niet meer reproduceren, zullen uitsterven
en dat notabelen en heersers, als ze de wereld niet met respect behandelen,
van hun voetstuk zullen vallen.
De oorsprong van kostbaar is goedkoop.
Het fundament van het hoge is het lage.
Dat is de reden waarom notabelen en heersers zichzelf, in naam, vereenzelvigen
met wezen, armoedzaaiers en hongerlijders.
Is dat niet wat weinig waarde heeft als basis nemen?
Nou? Niet dan?
Daarom is hechten aan faam niet prijzenswaardig.
Waarom zou je willen schitteren als jade
of helder klinken als een klankschaal?
De Dao De Jing van Laozi, door Ruud Moors direct uit het klassiek Chinees vertaald.
In hoofdstuk 38 worden allerlei zaken in volgorde van belangrijkheid afgestreept. In veel vertalingen blijkt dat de vertaler dat niet snapt en denkt dat men dao moet weggooien (of wegdoen) om deugd over te houden, deugd moet wegdoen om menselijkheid over te houden, menselijkheid moet wegdoen om rechtvaardigheid over te houden en rechtvaardigheid moet wegdoen om fatsoen over te houden.
Daardoor is dit een hoofdstuk dat in veel vertalingen tegen de inhoud van de rest van de Dao De Jing lijkt in te gaan. Wat, volgens mij, bedoeld wordt is dat, ook als er geen besef van dao is, er nog wel besef van deugd is, en ook als er geen besef van deugd meer is, er nog wel degelijk menselijkheid is, en dat zelfs als die menselijkheid er niet meer is, er nog steeds rechtvaardigheid bestaat, maar dat als er geen rechtvaardigheid meer is, men slechts fatsoen overhoudt.
Dat betekent dat dao als het belangrijkste gezien wordt, dan deugd, dan menselijkheid, dan rechtvaardigheid en dan pas fatsoen.
De zin “Degene die zich op dit dun laagje fatsoen baseert, ontwikkelt weinig vertrouwen en loyaliteit, en dat leidt alleen maar tot wanorde”, geeft aan hoe weinig belang er aan ‘fatsoen’ wordt toegekend.
Dit hoofdstuk heb ik lang beschouwd als de ultieme kritiek op Balkenende en zijn ‘fatsoen moet je doen’-ideologie. Niet alleen omdat ‘fatsoen’ niet zoveel voorstelt, maar ook omdat je ‘fatsoen’ helemaal niet kunt doen. Je kunt fatsoenlijk zijn of je kunt fatsoen hebben. Maar fatsoen doen is feitelijk onmogelijk (behalve als je wilt doen alsof je fatsoen hebt). Door zich te baseren op dat allerdunste laagje fatsoen ontwikkelde Balkenende inderdaad weinig vertrouwen en loyaliteit, en dat heeft, uiteindelijk alleen maar tot wanorde geleidt.
Ook een andere zin in dit hoofdstuk blijft actueel: “Als men normen en waarden gebruikt, terwijl niermand zich daaraan wil aanpassen, dan worden als regel de mouwen opgestroopt om de spierballen te tonen”. Is dat niet de perfecte beschrijving van de spierballenretoriek van een Fred Teeven, bijvoorbeeld?
“Een groot mens is genereus en niet geringschattend, houdt zich bezig met de werkelijkheid en niet met idealen”. Daar ben ik het hartgrondig mee eens. Als ik naar onze politici kijk, zie ik daar weinig ‘grote mensen’ tussen, maar stikt het van de kleinzieligen met grootse idealen. Wijsheid en politiek blijken, helaas, zelden samen te gaan.
Ruud Moors