
laozi's dao de jing 40·41·42 - vertaald door ruud moors
40
Datgene dat terugkeert beweegt zich naar dao,
datgene dat zacht is maakt gebruik van dao.
Alle levende wezens komen voort uit het leven,
maar het leven zelf komt niet voort uit iets anders dan zichzelf.
41
Als iemand met een groot bevattingsvermogen van dao hoort, dan volgt hij die ijverig.
Als iemand met een gemiddeld bevattingsvermogen van dao hoort,
dan is hem dat om het even.
Als iemand met een klein bevattingsvermogen van dao hoort, dan schiet ie in de lach.
Als hij niet in de lach zou schieten dan zou het dao niet zijn.
Daarom is er het gezegde;
de wijsheid van dao lijkt domheid,
de vooruitgang van dao lijkt terugkeer,
de kalmte van dao lijkt druk.
Deugd toevoegen lijkt op een dal vullen.
Grote helderheid lijkt smoezelig.
Grote deugdzaamheid lijkt niet voldoende.
Deugd etaleren lijkt op deugd verbergen.
Vaststaande eigenschappen lijken te veranderen.
Wat natuurlijk is kent geen hoeken.
Grote geesten ontwikkelen zich langzaam.
De eerste tonen blijven zelden hangen.
Wat veel lijkt te zijn stelt weinig voor.
Hou dao verborgen en geef het geen naam,
want alleen zo kan dao zich, vanaf het begin tot aan het einde, goed manifesteren.
42
Uit dao ontstaat eenheid,
uit eenheid ontstaat dualiteit,
uit dualiteit ontstaat veelheid,
en uit veelheid ontstaan alle wezens.
Alle wezens worden gedragen door het vrouwelijke en omarmd door het mannelijke.
Door die levensenergieën elkaar te laten bezielen ontstaat er harmonie.
Wat mensen zeggen te verafschuwen;
is een wees, een armoedzaaier of een hongerlijder te zijn,
terwijl een heerser die zichzelf daar publiekelijk mee vereenzelvigt, juist geprezen wordt.
Daarom moet men verliezen om te kunnen vermeerderen,
en vermeerderen om te kunnen verliezen.
Wat anderen onderwezen hebben, onderwijs ik ook;
dat degenen die geweld gebruiken, zullen sterven voordat ze klaar zijn voor de dood.
Daarom handel ik volgens de principes zoals ik die van mijn vader heb geleerd.
De Dao De Jing van Laozi, door Ruud Moors direct uit het klassiek Chinees vertaald.
In hoofdstuk 39 (zie vorige drie hoofdstukken) komt de volgende zin voor: “Dat is de reden waarom notabelen en heersers zichzelf, in naam, vereenzelvigen met wezen, armoedzaaiers en hongerlijders”.
In hoofdstuk 42 komt de Dao De Jing erop terug in paragraaf 2: “Wat mensen zeggen te verafschuwen is een wees, een armoedzaaier of een hongerlijder te zijn, terwijl een heerser die zich daar publiekelijk mee vereenzelvigt, juist geprezen wordt”.
Het idee dat een goede heerser zichzelf met de minsten in zijn rijk vereenzelvigt blijkt, in China althans, veel eerder gemeengoed te zijn geweest dan in het Westen en is in ieder geval geen uitvinding van het Christendom.
In het nieuwe testament (dat een paar honderd jaar jonger is dan de Dao De Jing) gebruikt Christus dit principe om te selecteren wie zijn koninkrijk binnen mogen en wie niet.
De vroegere heersers van China vereenzelvigden zich niet met met ‘een wees, een armoedzaaier of een hongerlijder’, om te selecteren wie er hun rijk binnen mochten, maar om eenieder binnen dat rijk ertoe te bewegen om wezen, armoedzaaiers en hongerlijders even welwillend te behandelen als ze de heerser zelf zouden doen. De principes lijken op elkaar, het gebruik verschilt een beetje
Ruud Moors