laozi's dao de jing 64·65·66 - vertaald door ruud moors
64
Rust is gemakkelijk te handhaven,
je hoeft niet op een teken te wachten om het op je gemak voor te bereiden.
Wat breekbaar is kan gemakkelijk versplinteren,
wat klein is kan zich gemakkelijk verspreiden.
Behandel het als het nog niet aanwezig is,
wijzig het als het nog niet in wanorde is.
Een boom die men nauwelijks kan omarmen,
komt voort uit een kleine loot.
Een toren van negen verdiepingen hoog,
begint bij het leggen van de eerste steen.
Een voetreis van vijfhonderd kilometer,
begint bij de eerste stap.
Door te handelen zul je het verliezen,
door het vast te houden zul je het kwijtraken.
Omdat de wijze mens niet handelt,
daarom verliest hij het ook niet.
Omdat hij aan niets vasthoudt,
daarom raakt hij ook niets kwijt.
Als de gewone mens zich met zaken bezighoudt,
dan raakt hij, tegen de tijd dat hij bijna klaar is, alles kwijt.
Als je geen verlies wilt lijden,
dan moet je op het einde nog net zo behoedzaam zijn als in het begin.
Omdat de wijze mens niet wenst te begeren,
geen waarde hecht aan overbodige luxe,
weet wat hij niet weet,
keert hij terug naar de plaatsen die de meeste mensen achter zich laten.
Doordat hij niet het lef heeft om te handelen,
helpt hij alle wezens om zich volgens hun eigen natuur te gedragen.
65
Zij die in de oudheid goed waren in het dienen van dao,
deden dat niet door hun wijsheid aan het volk te tonen.
Ze gedroegen zich eerder als dwazen.
Het besturen van een volk wordt rampzalig,
als men teveel op zijn schranderheid vertrouwt.
Volgens schranderheid een staat besturen,
staat gelijk aan het verraden van dat rijk.
Als men zonder schranderheid een staat bestuurt,
dan is dat een zegen voor dat rijk.
Wie hiervan weet, onderzoekt deze principes.
Als men deze principes onderzoekt,
is er sprake van diepgaande deugd.
Diepgaande deugd is dichtbij en ver verwijderd.
Alle wezens kunnen er naar terug keren,
zodat ze, de een na de ander, volgens hun eigen natuur, het grote kunnen volgen.
66
Door de plaats die grote rivieren en zeeën innemen,
hebben ze het vermogen om heersers van valleien en dalen te zijn.
Omdat ze bedreven zijn in het laaggelegen zijn,
daarom kunnen ze heersers van valleien en dalen zijn.
De wijze mens zal,
als hij wenst om boven de mensen te staan,
zich zeker onder hen plaatsen
en als hij wenst om het volk voor te gaan
zich zeker opstellen alsof hij hen volgt.
De wijze mens zal
het leven hoogachten en het volk niet zwaar vallen,
het leven voor laten gaan en het volk geen kwaad doen.
Zo brengt hij geluk en vooruitgang in de wereld,
zonder dat men genoeg van hem krijgt.
Omdat hij niet streeft,
is er in de hele wereld niemand die hem kan weerstreven.
De Dao De Jing van Laozi, door Ruud Moors direct uit het klassiek Chinees vertaald.
Hoofdstuk 64 gaat over hoe het grote uit het kleine voortkomt en hoe dat te gebruiken is om een groot probleem op te lossen voordat het een groot probleem geworden is. Ook het principe van wuwei (handelen door niet te handelen) wordt weer eens uitgelegd. Ik blijf deze ‘wijsheid‘ prefereren boven de dwang tot handelen die onze politici met hun ‘nietsdoen is geen optie’-ideologie, tot zoveel onzinnigheid inspireren. Eigenlijk zou niemand een belangrijke functie mogen vervullen die het principe van wuwei niet weet te hanteren. Volgens mij is dat ook wat Laozi in de Dao De Jing aan de heersers duidelijk probeert te maken.
Ook hoofdstuk 65 is weer een politiek commentaar. Een zin als “Het besturen van een volk wordt rampzalig als men teveel op zijn schranderheid vertrouwt”, is dat geen perfect commentaar op al die politici die door middel van knappe drogredeneringen hun stempel ergens op proberen te drukken of hun reputatie proberen op te vijzelen of gewoonweg hun eigen zin proberen door te drukken?
Hoofdstuk 66 begint enigszins vergelijkbaar met hoofdstuk 61. Het ondergeschikt zijn, of het ‘laaggelegen zijn’ wordt hier als een voorwaarde geschetst voor het vermogen om te kunnen heersen. In hoofdstuk 61 wordt daarna verwezen naar hoe staten zich horen te gedragen, in hoofdstuk 66 wordt verwezen naar hoe wijze mensen zich horen te gedragen. Ook dit is een hoofdstuk dat om herlezing en herlezing vraagt. De laatste zin: “ Omdat hij niet streeft, is er in de hele wereld niemand die hem kan weerstreven”, haakt zich, op de een of andere manier, steeds hechter in mijn gedachten vast, hoe vaker ik hem lees, zonder dat ik eigenlijk precies weet waarom ik hem zo mooi vind.
Ruud Moors