De moderne geestelijke gezondheidszorg is een bron van eeuwige verbazing.

Ik was in een inrichting op bezoek geweest bij Job, die werd verdacht van het onzedelijk betasten van een meisje van 16. Toen ik Job zag, kon ik me wel voorstellen dat het slachtoffer daar bepaaldelijk geen lustgevoelens bij had gehad. Hij was eind zestig en stonk een uur in de wind uit al zijn lichaamsopeningen. Om zijn vadsige middel hing een vette broek met brandgaten en hij had een gebit waarbij de omschrijving fietsenstalling nog te veel eer was. Zijn hoofd leek op dat van een oude kabouter, maar dan wel een die ernstig in de war was. Hij leefde al 28 jaar in een container op het bosrijke terrein. Job houdt namelijk niet zo van mensen en men laat hem daar dus maar een beetje einzelgangen.

Opgelucht draafde hij na twintig minuten moeizaam gesprek in het hoofdgebouw weer terug zijn hol in. Ik wist toen alles van een parallel universum waarin mensen van een geheime clan leefden die zijn normaalverklaring nodig hadden en ook opdrachten gaven waardoor hij dingen deed die hij niet wou. Hij was verbaasd dat ik dat niet meteen begreep. Dat alles lispelde hij bijna onverstaanbaar tussen zijn bruine stompjes tand door. Ik belde daags erna naar zijn behandelaar en meldde hem dat we een rapport moesten schrijven over Job, die naar alle waarschijnlijkheid schizofreen was. Dacht ik althans. Als leek.

‘Schizofreen?, zei de deskundige verbaasd. ‘Nou, dat dacht ik toch echt niet, hoor. Hij weet donders goed wat hij doet. Hij is heus niet gek, hij neemt je gewoon in de maling’.

Ik waagde dat toch ernstig te betwijfelen, maar ja, ik ben geen dokter. Toen ik mijn rapport bijna klaar had, belde de behandelaar terug. Hij kwam terug op ons referentengesprek. Met een aanvulling. Hij had de oude rapporten er nog eens op nagelezen en ik had gelijk. Job was schizofreen met ernstig paranoïde trekken. Hij klonk wederom verbaasd. Ze gingen de medicatie maar eens aanpassen.
Oh.
Dus.

Trees Roose

juni 2010