Mijn familiegeschiedenis heb ik altijd boeiend gevonden. Daar ligt immers de grond en de oorzaak van mijn bestaan. Laatst kreeg ik een reclamefolder toegestuurd voor twee boekdelen die de geschiedenis en genealogie  van de familie Moors/Moers vanaf de dertiende eeuw tot nu toe behandelen. Veertig jaar lang werkten Simon Moors en Joseph Moers aan dit omvangrijke werk dat in totaal maar liefst 1.550 bladzijden bevat. Er zat ook een bestelbon bij. Ik heb, na even nadenken en overwegen, besloten dit lijvige werk niet aan te schaffen. De reden is heel simpel; ik geloof niet in genealogie. Of misschien moet ik iets specifieker zijn; ik geloof niet dat je je afstamming kunt weten door genealogisch onderzoek te doen.

Het is niet dat de speurtocht naar het verleden me niet boeit, maar feitelijk zegt zo’n speurtocht niets over mijn echte afstamming. Ik zal dat proberen uit te leggen.

Ik stam af van mijn vader en mijn moeder. Ik heb weliswaar de familienaam van mijn vader gekregen, maar genetisch ben ik een mengvorm van mijn vader en mijn moeder. Genetisch ben ik net zoveel een Moors als een Beckers. Mijn moeder was immers een Beckers. Mijn vader is genetisch net zoveel een Moors als een Schuffeleers (de naam van zijn moeder) en mijn moeder is genetisch net zoveel een Beckers als een Ghijzen (de naam van haar moeder). Als ik naar mijn afstamming ga zoeken, dan zou ik al die lijnen terug moeten zoeken. Dan begin ik met de lijn Moors/Beckers en dan komt er een generatie daarvoor een lijn Ghijzen/Schuffeleers bij en een generatie daarvoor verdubbelen die lijnen zich ook weer.

Als ik dan naar het jaar 1270 zou gaan, alle lijnen waaruit ik voortkom volgend, dan stam ik waarschijnlijk van de gehele Europese bevolking af. Als je een generatie op 25 jaar zet en je gaat 750 jaar terug in de tijd, dan zijn dat dertig generaties. Als ik tien generaties terug ga, waarbij het aantal voorouders elke generatie verdubbelt, dan heb ik al ruim 1000 voorouders. Twintig generaties levert me, volgens dezelfde logica, ruim een miljoen voorouders op. En dertig generaties geleden moeten dat er, volgens datzelfde algoritme, ruim een miljard zijn. Dat is meer dan de toenmalige wereldbevolking. Dat betekent dat ik statistisch gezien, iedereen die in 1270 op deze planeet rondliep tot mijn voorouders kan rekenen. Natuurlijk waren er geografische grenzen waardoor de kans dat ik van een Inca afstam die toen geleefd heeft, onwaarschijnlijk is, maar de bevolking binnen Europa en tot ver over de grenzen daarvan, behoren wel degelijk allemaal tot mijn voorouders.

Ik heb ooit ergens gelezen dat van de tien kinderen die binnen een huwelijk geboren worden, er minimaal een of twee zijn die niet door de echtgenoot van hun moeder zijn verwekt. Dat betekent dat de kans dat ik helemaal niet in rechte lijn afstam van de Moorsen of Moersen, die als stamvaders gezien worden, honderd procent is. Als de familienaam via de vrouw was doorgegeven, zou dat anders zijn. Dat ik van mijn moeder afstam weet ik vrijwel voor honderd procent zeker, zeker omdat mijn moeder thuis bevallen is en de kans dat ik in het ziekenhuis verwisseld ben, simpelweg niet bestaat. De kans dat ik van mijn vader afstam, neem ik voor honderd procent aan, maar zeker weten kan ik dat niet. Dat geldt ook weer voor mijn vader en zijn vader en zijn vader, enzovoorts. Wat Simon Moors en Joseph Moers hebben onderzocht is dan ook niet de afstammingslijst van de familie, maar de afstammingslijst van de familienaam.

Dat is wat je doet als je genealogisch onderzoek doet; je onderzoekt de geschiedenis van het doorgeven van een naam. Je kunt namelijk nooit weten of degenen die nu Moors of Moers heten genetisch afstammen van de heren en graven van de onafhankelijke heerlijkheid Moers waarvan die naam afstamt. Sterker nog; het is statistisch gezien onwaarschijnlijk dat dat zo is. Als de vrouw van de graaf, die hoogstwaarschijnlijk zelf geen Moors/Moers was, het met de tuinknecht deed, en daar een jongensbaby uit voortkwam, dan kreeg die baby weliswaar de naam Moors of Moers mee, maar genetisch gezien stamde hij niet van een Moors of Moers af. Dan nam dat koekoeksjong niet alleen de naam over, maar gaf die naam ook door aan zijn nageslacht. Totdat een echtgenote van een van zijn (achter)kleinzonen het met haar tuinknecht (of met de bakker of de melkboer) aanlegde, en dan gaf dat koekoeksjong de naam Moors of Moers weer door aan zijn nageslacht. Dat moet, in die dertig generaties die er tussen mij en de oudste generaties te Veldwezelt (waar alle ‘Moorsen’ uit de weide omgeving van Maastricht hun naam aan te danken hebben) toch zeker een aantal keren zijn gebeurd.

Voor de geschiedenis van mijn familie is zo’n genealogisch onderzoek niet echt belangrijk. Sterker nog, het houdt de mythe in stand dat we in een rechte lijn af zouden stammen van één stamvader. Er is geen rechte lijn. Er zijn alleen maar vertakkingen. En die vertakkingen zijn veel ingewikkelder dan het zoeken naar de oorsprong van een achternaam doet vermoeden. Genetisch gezien stammen wij allemaal van dezelfde mensen af. Statistisch gezien is het onmogelijk dat we niet allemaal afstammen van Karel de Grote of Socrates of Mohammed. We zijn allemaal via allerlei vertakkingen aan elkaar verwant; één grote menselijk familie. Wij zijn ook met zijn allen de voorouders van iedereen die over 750 jaar op zoek gaat naar zijn of haar oorsprong. Je stamt niet af van degene wiens naam je draagt, maar van al diegenen die er uiteindelijk voor hebben gezorgd dat jij hebt kunnen ontstaan, van al diegenen die aan je genen hebben bijgedragen, zeg maar.

Het is leuk en aardig dat mijn achternaam begint bij de heren en graven van de onafhankelijke heerlijkheid Moers, maar ik hoef daar geen trots aan te ontlenen, want de kans dat ik genetisch rechtstreeks van hen afstam is nihil. De kans dat ik, via een of andere vertakking, niet van hen afstam, is overigens ook te verwaarlozen, maar zeker niet groter dan de kans dat degene die dit leest, via een of andere vertakking, van diezelfde heren afstamt.

Toen ik geboren werd, noemde mijn moeder mij Rudi. Maar later schreef ze mijn naam als Rudy. Mijn eerste vrouw vond dat geen mannelijke naam en veranderde dat in Ruud. Mijn broer gaf mij als een soort koosnaam de naam Rudolfo. De meeste mensen kennen mij nu als Ruud. Maar ook de naam Rudolfo wordt door mijn broer, mijn echtgenote en een paar vrienden, gebruikt om me aan te spreken. Ik heb die naam overigens ook bij enkele kunstprojecten gebruikt. Onder andere bij een project om het koningschap democratisch te maken onder het motto: ‘Kies Rudolfo koning!’

Als ik mijn Engelstalige liedjes op een cd zet doe ik dat onder de naam Rudi Mo. Een stripalterego heet ook zo. In China zou ik Mo Rudi heten. Dat betekent letterlijk ‘Niemand, Gelijk aan de Keizer’. ‘Niemand’ is daar mijn familienaam. In China ben ik dus Niemand. Dat wil niet zeggen dat ik, als ik naar China ga, niet besta, maar dat ik dan tot de familie ‘Niemand’ gerekend wordt. Mijn eigennaam betekent ‘Gelijk aan de Keizer’ of eigenlijk ‘Gelijk aan de Allerhoogste’. Die ‘Allerhoogste kan de Keizer zijn, maar ook God. Wie is er dus gelijk aan de Allerhoogste? Niemand! En wie is Niemand? Dat ben ik. En die naam heb ik te danken aan een of andere graaf uit het jaar 1270. Maar die graaf wist niet dat hij, in China, Niemand zou zijn geweest. Ik wel.

Een naam is maar een naam, het zegt niets over de aard van het beestje.
Dat ik Moors heet berust dan ook meer op toeval dan op logica.
Of ik ook een Moors ben, is maar helemaal de vraag.
En eigenlijk doet dat er ook niet toe.
Het gaat er niet om hoe ik heet, maar wie ik ben.