
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 69 vriendschap
Op de kleuterschool raakte ik bevriend met Frans van Rooij. Daar dacht ik als kind niet over na, die vriendschap was er gewoon. Zolang mijn herinnering terugging was die vriendschap er altijd al geweest. We gingen samen naar de lagere school, zaten daar samen in de klas, speelden na school samen en maakten samen ruzie en maakten het ook samen weer goed. Boezemvrienden waren we. Totdat ons gezin verhuisde naar een ander deel van de stad. Ik was toen tien jaar oud. Ik miste onze tuin en ook de vertrouwdheid van ons oude huis. Maar bovenal miste ik mijn vriend Frans. Ons oude huis was vochtig en klam en klein en het nieuwe huis was kwalitatief een stuk beter. Maar het piepkleine tuintje achter dat nieuwe huis was een grote achteruitgang ten opzichte van de grote tuin die we achterlieten.
Als ik tegen mijn moeder zei dat ik ons oude huis miste, betrok haar gezicht. ‘Nou, ik ben blij dat we uit die rotbrak weg zijn,’ zei ze dan. ‘Maar ik mis Frans van Rooij,’ probeerde ik nog. ‘Dan maak je toch gewoon een nieuw vriendje,’ vond mijn moeder. Ik begreep daar niks van. Alsof je op commando vrienden kunt maken zoals je een nieuwe tekening maakt. Volwassenen namen de gevoelens van kinderen in die tijd niet erg serieus en kindervriendschappen al helemaal niet. Maar ik miste Frans van Rooij, misschien wel meer dan ik mijn broer of zus gemist zou hebben als ik het ineens zonder hen had moeten doen. Daardoor realiseerde ik me ook hoe belangrijk die vriendschap voor me was (geweest). Je mist het water niet voordat je put droogvalt.
Ik heb eigenlijk nooit meer een vriendschap met een jongen of man gehad zoals mijn vriendschap met Frans was. Geen van de jongens uit mijn klas of uit de buurt kon zijn plek innemen. Met Eddie ging ik wel vriendschappelijk om, maar dat was niet hetzelfde. Het was een alliantie, geen vriendschap. We gingen met elkaar om omdat we niemand anders hadden om mee te spelen. Ook leuk, maar niet hetzelfde. En Eddie was eigenlijk de enige uit de buurt waar ik regelmatig mee speelde. Ook op de HAVO had ik geen vriendschappen en op de MAVO net zo min. Althans, de mensen waarmee ik omging beschouwde ik niet als vrienden, maar als kennissen. Daar had ik het soms weliswaar gezellig mee, maar de vertrouwdheid van een vriendschap vond ik in die relaties niet terug. Degene waarmee ik een relatie had die het dichtst bij vriendschap kwam, was mijn broer. Dankzij hem en zijn vriendenkring voelde ik me, in de eerste jaren van de MAVO, niet helemaal verloren.
Toch was ik, in de kroeg waar ik kwam bijvoorbeeld, best populair. Zeker als ik een paar pilsjes ophad, maakte ik iedereen met mijn grappen en grollen aan het lachen. Hoe fijn ik die populariteit ook vond, ik besefte heel erg goed dat ik populair was omdat er om me te lachen viel, niet om wie ik was. En dat er daardoor een grote groep mensen was die blij was om mij te zien, betekende niet dat ik die mensen ook als vrienden beschouwde.
De maatstaf van vriendschap was de relatie die ik met Frans van Rooij had gehad. Ik zou die maatstaf nog niet eens goed onder woorden kunnen brengen. Ik weet wel wat vriendschap is, maar ik heb daar geen woorden voor. Wat ik wel weet is dat er een verschil is tussen kameraadschap en vriendschap. Kameraadschap ontstaat vaak tussen mensen die in hetzelfde schuitje zitten, en die daarom op elkaar aangewezen zijn. Kameraadschap is misschien wel meer van de situatie afhankelijk dan van de mensen die je als kameraden beschouwt. Vriendschap is iets anders. Daarbij is de situatie niet bepalend, maar de persoon. Frans van Rooij was een vriend omdat we ons persoonlijk tot elkaar aangetrokken voelden. Eddie was een kameraad omdat we samen in dezelfde buurt woonden en in dezelfde klas zaten. Bij Frans van Rooij speelde het feit dat we bij elkaar in de buurt woonden en samen in dezelfde klas zaten, ook een rol, maar het was niet de oorzaak van onze vriendschap.
Toen ik, als zeventienjarige, in de verpleging ging, trok ik, in eerste instantie, veel op met twee mannelijke klasgenoten. We waren vooral kroegmaatjes. Qua vriendschap stelde dat niet veel voor. Nadat ik besloten had om een tijdje niet meer te drinken, was die ‘vriendschap’ dan ook voorbij. De echte vriendschappen die ik in die tijd aanging waren vriendschappen met vrouwen. Daar voelde ik me veel beter bij thuis dan bij mannen. Het praten over zaken die ik wezenlijk van belang achtte, ging me met vrouwen gewoon gemakkelijker af. Toch waren die vriendschappen anders dan de vriendschap die ik met Frans van Rooij had gehad. Frans en ik hadden nooit hoeven praten om elkaar te begrijpen of het goed met elkaar te hebben. Het was genoeg om samen te zijn en samen dingen te doen.
Op mijn zevenentwintigste ging ik naar Middeloo, om daar een opleiding tot creatief therapeut handenarbeid te doen. De klas waarin ik terecht kwam, bestond uit twaalf vrouwen en twee mannen; Peter en ik. We konden het goed met elkaar vinden en vormden met een aantal klasgenoten een vriendenclubje. We deelden de liefde voor muziek en speelden samen in het bandje ‘Peter Selie, Rudi Mentair en de Parkietjes’. Pas nadat een leraar ons als vrienden benoemde, realiseerden we ons dat we dat ook waren. Dat zijn we nog steeds, ook al zien en spreken we elkaar soms maanden niet. Peter was, na Frans van Rooij, de eerste man waarmee ik een echte vriendschap ben aangegaan. Tot dan toe waren alle relaties die ik als vriendschappen zag, relaties met vrouwen.
De aard van die vriendschappen verschilt wel.
Mannenvriendschappen zijn vooral gebaseerd op het samen beleven van dingen. Je doet dingen samen en ondertussen deel je, tussen neus en lippen door, ook wat emotionele dingen. Maar dat laatste gebeurt niet altijd specifiek. Dat hoeft ook niet, want een goed verstaander heeft maar een half woord nodig.
Vrouwenvriendschappen zijn vooral gebaseerd op samen kletsen en ‘gevoelens’ delen. Je praat over dingen die je dwars zitten, over mensen waarmee je conflicten hebt en over wat je dat doet. Dat gaat niet altijd heel erg diep. Echte intimiteit word niet altijd op prijs gesteld.
Zowel mannenvriendschappen als vrouwenvriendschappen hebben hun eigen vormen van oppervlakkigheid. Ze hebben ook allebei hun eigen vormen van diepgang. Ik denk dat ik dat kan zeggen omdat ik, als man, vriendschappen met vrouwen altijd gemakkelijker heb gevonden dan vriendschappen met mannen. Ik denk dat het niet toevallig is dat ik vaak voor een omgeving heb gekozen waar vrouwen de meerderheid vormden. In mannengemeenschappen voel ik me gewoon minder op mijn gemak. Zowel als verpleegkundige, als leerling creatief therapeut en als vormingswerker/publiciteitsmedewerker bij een organisatie die projecten op scholen deed, vertoefde ik in werelden waar vrouwen de overhand hadden. Dat betekent niet dat ik vrouwenvriendschappen hoger aansla dan mannenvriendschappen. De aard van de vriendschappen is gewoon anders.
De Griekse wijsgeer Aristoteles stelt dat er drie soorten vriendschap zijn. De eerste soort is vriendschap die vooral nuttig is, de tweede leidt tot plezier en de derde, de ware vorm van vriendschap, is die waarin twee mensen het goede bij elkaar naar boven halen.
Het is altijd zo dat daar waar twee mensen het goede bij elkaar naar boven halen, er sprake is van ware vriendschap. Rond mijn zesentwintigste ontmoette ik Marjan. We hebben een tijd in hetzelfde kraakpand gewoond. Na een tijd gingen we allebei onze eigen weg, maar bleven we elkaar zien. Het mooie van die vriendschap was dat ik het gevoel had dat ze me goed vond zoals ik was en dat was wederzijds ook zo. Die wederzijdse acceptatie zorgde er voor dat we het goede bij elkaar naar boven haalden. Dat is nog steeds zo. De vriendschap met Marjan is dan ook uitermate belangrijk voor me. Dat geldt overigens voor alle vriendschappen die er voor zorgen dat het goede in mij naar boven gehaald wordt.
Ook met Tinie, een collega waarmee ik samen projecten op scholen uitvoerde, ontstond een innige vriendschap waarbij we het goede in elkaar naar boven haalden. Zij was een voorbeeld voor mij en zij spiegelde zich op haar beurt ook weer aan mij. En als we elkaar zien, inspireren we elkaar ook altijd weer opnieuw.
Maar de diepste vriendschap ontstond pas toen ik Krista ontmoette. Ik was toen 34 jaar oud. Wat voor een relatie we zouden krijgen, wist ik toen nog niet, maar ik ontdekte wel al snel dat we een vriendschap voor elkaar voelden die ongelofelijk intens was. We zijn bijna dertig jaar samen en ook de liefde die wij voor elkaar voelen is gebaseerd op de ware vorm van vriendschap waar Aristoteles het over had; die waarin twee mensen het goede bij elkaar naar boven halen. Dan ben je samen meer dan de som van twee delen, terwijl geen van de twee ook maar iets van zichzelf hoeft op te geven.
Dat soort vriendschap gaat nooit echt over. Hoewel het ruim vijftig jaar geleden is dat we elkaar hebben gezien, denk ik nog steeds met een warm gevoel terug aan mijn allereerste vriend, aan Frans van Rooij. Ook hij haalde het goede in mij boven. En ergens heb ik het gevoel dat hij dat nog steeds doet.
De vorige afleveringen vind je hier: