In het oude China leefden geen filosofen, wel wijsgeren. In de verhalen die over de wijsgeren in het oude China geschreven zijn, komen bepaalde thema’s steeds terug. Zo komt Confucius op zijn reizen steevast mensen tegen die iets speciaals kunnen waaruit hun ‘wijsheid’ blijkt. Confucius kwam bijvoorbeeld een man tegen die bij een waterval in een draaikolk sprong, schijnbaar om zichzelf te verdrinken, maar toen Confucius dichterbij kwam zag hij dat de man vanuit de draaikolk naar de kant zwom en daar, vrolijk zingend, aan land stapte. Toen Confucius hem vroeg hoe dat kon zei de man dat hij van jongs af aan gewend was aan het water en zich, volgens dao, door het water liet dragen. Confucius haalde er zijn leerlingen bij om deze man als een waar wijs mens ten voorbeeld te stellen. Ook een vakkundig slager, die, omdat hij zo vakkundig was, zijn slagersmes in 19 jaar niet had hoeven slijpen, werd, daarom, als een wijs mens gezien. In overeenstemming zijn met dao werd als de hoogste wijsheid gezien en die overeenstemming blijkt uit hoe je dingen doet, uit wat je teweegbrengt, niet uit wat je zegt. Confucius werd, om die reden, niet altijd als een wijs mens gezien. In veel verhalen in de boeken Zhuangzi en Liezi, wordt de vermeende wijsheid van Confucius belachelijk gemaakt, juist omdat hij er zich zo op liet voorstaan. ‘Daar heb je Confucius weer die zijn wijsheid rondbrengt alsof hij een postbode is.’

 

‘Je weet toch dat een ware wijze de wereld achterlaat zoals hij hem heeft aangetroffen,’ was het antwoord van Laozi op de klacht van Confucius dat de leiders van de verschillende staten wel naar hem luisterden maar er vervolgens niets mee deden. De hoogste wijsheid bezit degene die er zich niet alleen niet op laat voorstaan, maar van wie ook onbekend is dat hij of zij wijs is of wie hij of zij is. Zo is er een verhaal over een wijze die ergens in het midden van een gebied, in een moeras, woonde, maar die nog nooit door iemand gezien was, en toch bracht zijn wijsheid voordeel voor heel de regio. De onzichtbare wijze, zeg maar. Degene die zijn wijsheid in zijn boezem verbergt, zoals de Dao De Jing zo beeldend verwoordt.

 

Mijn vader was vernoemd naar een broer van zijn moeder, zijn oom Pauli. Oom Pauli had suikerziekte, in een ernstige vorm. Daarom was hij ook nooit getrouwd. Op zijn verjaardag nodigde hij zijn neven en nichten uit. Elk jaar ging mijn vader bij hem langs op zijn verjaardag en elk jaar kwam hij onder de indruk weer thuis. ‘Ze hebben zijn rechterhand moeten afzetten,’ vertelde hij, toen hij weer eens op verjaardagsbezoek was geweest. ‘Maar als je nou denkt dat hij zich daardoor laat kisten… integendeel. Wat die man ook overkomt, hij blijft zijn zegeningen maar tellen. Die man zit daar in zijn rolstoel, en iedere keer dat ik hem zie is hij weer een stukje van zijn lichaam kwijt, de ene keer een teen, de andere keer zijn voet, de keer daarop zijn onderbeen. Maar hij zit daar te genieten van het leven, meer dan wij dat kunnen, terwijl we al onze ledematen nog hebben!’ Toen mijn vader mij dit vertelde, en door de manier waarop, wist ik dat hij bij een wijs mens op bezoek was geweest.

 

Ik heb die oom nooit gezien. Ik heb wel een beeld van hem, maar ik weet vrijwel zeker dat dat beeld niet klopt. Ik heb ook nooit een foto van hem gezien. In mijn hoofd is zijn schedeldak kaal met een flinke bos haar als een laurierkrans om de zij- en achterkant van zijn hoofd. Waarom ik dat beeld van hem heb, hoe ik daaraan kom, ik heb geen idee. Wat ik wel weet is dat die man, in mijn leven, een essentiële rol heeft gespeeld als ‘onzichtbare’ wijze. Ik heb in mijn leven heel vaak aan die man gedacht, en aan wat mijn vader over hem vertelde. 

 

Zo’n jaar of 18 geleden bleek ik het Chronisch Vermoeidheidssyndroom te hebben. De beperkingen die daar het gevolg van waren, waren heftig. Ik lag zestien uur per dag op bed en kon daarna acht uur op zijn, mits ik niet teveel deed en me rustig hield. Ik schat dat ik hooguit nog tien procent van de energie had die ik daarvoor had. Feitelijk had ik alle energie nodig om alleen maar te overleven. 

 

In een liedje schreef ik

 

Ik kan wel janken, zo diep zit de pijn,

ik overleef door alleen maar te zijn.

 

Ik was niet alleen. De oom van mijn vader was er, om me te troosten. Onzichtbaar, maar onmiskenbaar aanwezig. Ik besloot toen dat ik als mijn oudoom Pauli wilde zijn. Tot de laatste slok genietend van het bestaan. Genieten van wat er nog is en niet zeuren om wat verloren is gegaan. En als ik aan mijn vader dacht, aan hoe geïnspireerd hij terug kwam, na een bezoek aan zijn oom, dan stroomde, op de een of andere manier, de levenskracht van oudoom Pauli in mij. En het werkt nog steeds, nog steeds word ik geïnspireerd door de wijsheid van mijn oudoom Pauli.

 

Wijsheid zit in wat je doet, in hoe je handelt, in wie je bent, niet in wat je beweert.

 

Confucius was een kletsmajoor. Plato dacht dat hij wist wat Socrates dacht, die verbaasd was over wat die jongen hem nu allemaal weer voor woorden in de mond gelegd had. Aristoteles had veel kennis, maar de wijsheid om Alexander bescheidenheid te leren en hem te weerhouden van zijn roofzucht, had hij niet. Seneca en Socrates waren niet eens wijs genoeg om te voorkomen dat ze zichzelf van kant moesten maken. Filosofen schijnen in het algemeen wat zij denken erg belangrijk te vinden, terwijl wat je met je leven doet toch eigenlijk veel belangrijker is.

 

Toen ik geveld werd door het Chronisch Vermoeidheidssyndroom, bracht ik een groot deel van mijn tijd door met het lezen van en over filosofen. Dat is altijd nuttig omdat nadenken over denkbeelden van anderen het eigen denken scherpt. 

 

In het aanvaarden van mijn lot had ik evenwel meer aan de herinnering aan de verhalen die mijn vader me over zijn oom verteld had, dan aan al die filosofen die ik las. 

 

Maar wat misschien nog wel meer hielp was de onvoorwaardelijke wijze waarop mijn echtgenote mij, met al mijn beperkingen, accepteerde. ‘Vanaf nu zorg ik voor je,’ zei ze, ‘je hoeft niks meer te doen. Ik zorg overal voor.’ En dat deed ze. Zonder morren. Zonder restricties. Zonder dat ze me het gevoel gaf dat ik, in haar ogen, in waarde was gedaald. Integendeel. Doordat ik van haar mocht zijn wie ik was, kon ik mezelf ook accepteren zoals ik was. Haar houding ten opzichte van mij, beschouw ik als echte wijsheid. Mijn vrouw is geen filosofe. Mijn vrouw is wijs. 

 

Wijsheid zit in wat je doet, niet in wat je beweert.

 

De wijze mensen die ik ken zijn geen filosoof. De meeste filosofen die ik ken, beschouw ik niet als wijs. Of ik zelf wijs ben, weet ik niet. Ik betwijfel het. Misschien ben ik wel teveel een filosoof, ben ik teveel een kletsmajoor om een onzichtbare wijze te kunnen zijn. Maar een wijs mens herkennen, dat lukt me soms wel.