Er zijn mensen die denken dat de mens in intentie goed is en dat de slechtheid van de mens door de omstandigheden wordt bepaald, en er zijn mensen die denken dat de mens in intentie slecht is en dat mensen daarom door de omstandigheden tot goed gedrag moeten worden gedwongen. Ik heb heel lang tot de eerste soort behoord.

Of je mensen als intentioneel goed of slecht ziet, hangt, denk ik, samen met je eigen intentie. Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Als je zelf meestal betrouwbaar bent, zul je anderen waarschijnlijk ook zo inschatten. En omdat de meeste mensen meestal betrouwbaar zijn, word je dan bevestigd in je vooroordeel. Als je zelf onbetrouwbaar bent , zul je anderen waarschijnlijk ook zo inschatten. En omdat de meeste mensen niet altijd betrouwbaar zijn, word je ook dan bevestigd in je vooroordeel.

De waarheid is dat het merendeel van de mensen meestal te vertrouwen is, maar dat dat ook afhangt van de omstandigheden. In Noord-Korea kun je maar beter niet uitgaan van de betrouwbaarheid van je medemensen, omdat je dat, letterlijk, je kop kan kosten. Omdat dictators meestal onbetrouwbare personen zijn, gaan ze er ook van uit dat hun burgers onbetrouwbaar zijn en daarom zullen ze er voor zorgen dat die burgers elkaar wantrouwig in de gaten zullen houden. In zo’n situatie is niemand meer te vertrouwen. Niet omdat de meeste mensen niet te vertrouwen zijn, maar omdat het wantrouwen regeert. Letterlijk.

Dertig jaar geleden woonde ik in een kraakpand in een volkswijk van Utrecht. De bel ging en ik deed open. Een vrouw stond met blaadjes in haar hand en begon met de volgende zin: ‘De mensen zijn niet meer te vertrouwen. Er is er maar één waarin u nog vertrouwen kunt hebben en dat is God!’ ‘Hoe komt u daar nou bij?’, zei ik, ‘de meeste mensen zijn meestal wel te vertrouwen. Laatst heb ik nog iemand vijfhonderd gulden geleend, en kreeg ik die terug? Wel degelijk!’ ‘Ja, maar de enige in wie u echt vertrouwen kunt hebben is God,’ beweerde de vrouw. ‘Sorry,’ zei ik, ‘maar als er iemand is die ik niet vertrouw is het God wel. Of bent u het verhaal van Job vergeten? Dan ben je God trouw en dan behandelt hij je als oud vuil. Sorry hoor, maar die God van u, dat vind ik een klootzak!’ Het was er uit voordat ik er erg in had. De vrouw schrok zichtbaar. ‘Dat zijn uw woorden,’ zei ze en maakte zich uit de voeten. Dat ze me God probeerde aan te smeren, vond ik nog tot daar aan toe, maar dat ze dat deed vanuit de vooronderstelling dat mensen niet te vertrouwen zijn, dat ging me te ver.

Daarbij is God vaak misbruikt door mensen die, in zijn naam, anderen aan zich probeerden te onderwerpen. Rond twaalfhonderd werd er, door de toenmalige paus, opgeroepen tot een kruistocht tegen de Katharen. Niet omdat de Katharen niet betrouwbaar waren, vriend en vijand waren het er juist over eens dat ze dat, in zeer sterke mate, wel waren, maar omdat ze zich niet aan de kerk, dat wil zeggen aan de paus wilden onderwerpen. Van die paus was overigens bekend dat hij zich zelf nauwelijks iets aan de regels van de kerk gelegen liet liggen.

Dat is eigenlijk het belangrijkste bezwaar dat ik tegen God heb; dat hij gebruikt wordt door slechte mensen om hun slechtheid uit te kunnen leven. Dat is het bezwaar dat ik tegen elke dictator of tiran heb. De neiging om mensen te onderwerpen aan het eigen gelijk.

Ik denk dat mensen in intentie goed of slecht kunnen zijn. Sommige mensen worden met een tekort aan empathie geboren, anderen hebben bijna een teveel aan inlevingsvermogen. Sommige mensen hebben een aangeboren neiging tot egoïsme, anderen juist een aangeboren neiging tot altruïsme. mens bestaat immers niet. Als je willekeurig honderd mensen bij elkaar zet, zal er een deel zijn dat weinig inlevingsvermogen heeft en een even groot deel dat zich juist heel goed in anderen in kan leven. Daartussenin zitten mensen die zich weliswaar in anderen kunnen inleven, maar niet extreem weinig en ook niet extreem veel. Dat zijn  de normale mensen, zeg maar. Dat is de groep die zich het meest door de omstandigheden laat bepalen. Als die omstandigheden gunstig zijn, zijn die mensen in staat zich goed in anderen in te leven en vanuit dat gevoel welwillend te zijn ten opzichte van die anderen. Maar in ongunstige omstandigheden verdwijnt die welwillendheid als sneeuw voor de zon.

Toen de eerste gastarbeiders naar Nederland kwamen en hun gezinnen over lieten komen, kwamen ze in volkswijken te wonen, waar ze, door hun medebewoners, vaak gastvrij werden ontvangen. Zolang de groep gastarbeiders een relatief klein deel van die samenleving uitmaakte, was er niets aan de hand. Het werd pas een probleem toen de groep gastarbeiders zo groot werd dat ze de oorspronkelijke bewoners gingen verdringen, waardoor die zich niet meer thuis voelden in hun eigen wijken. De eerste gastarbeiders waren blij met de contacten met hun autochtone buren, maar toen ze een kritische grens overschreden, hadden ze die buren niet meer nodig, omdat ze elkaar hadden. De oorspronkelijke bewoners van die volkswijken kregen vervolgens het verwijt racistisch te zijn, omdat ze die nieuwkomers niet meer wensten te accepteren.

Met racisme had dat niet zoveel te maken. Als een volkswijk populair wordt voor studenten en hoogopgeleiden, roept dat dezelfde emoties op. Er is natuurlijk altijd een grens aan het acceptatievermogen van (een groep) mensen. In de volkswijk waar ik nu woon, is er voor de oorspronkelijke bewoners steeds minder ruimte. Als een huis vrijkomt wordt het, voor veel geld, aan hoogopgeleiden, yuppies, huisjesmelkers en (ouders van) studenten verkocht. Toen wij er kwamen wonen waren we ook vreemde eenden in de bijt. We werden weliswaar getolereerd, maar het heeft tientallen jaren geduurd voordat we volledig geaccepteerd werden. Dat is ook logisch. Vroeger was het zo dat een volkswijk gereserveerd bleef voor de inwoners. Als je in die wijk geboren was, was de kans dat je er uiteindelijk ook een huis kon krijgen groter dan wanneer je van ‘buiten’ kwam. Dat is allang niet meer zo.

Verdeel en heers! Dat is de tactiek die slechte leiders gebruiken om ‘hun’ volk te onderwerpen en te onderdrukken. Een slechte leider herken je aan het mechanisme om anderen als ‘verdorven’ aan te wijzen. Slechte leiders hebben vijanden nodig om hun leiderschap te legitimeren; andere landen, terroristen, andersdenkenden, mensen met een ander geloof of een ander uiterlijk of simpelweg andere gewoontes.

Net zoals God, in de praktijk, mensen verdeelt en daardoor heerst, zo is dat ook het geval bij dictators en tirannen. Nou doet God dat niet zelf, dat verdelen en heersen, maar wordt dat, in naam van God, door mensen gedaan. Daarom maken mensen, die in dezelfde God zeggen te geloven, elkaar van kant. Daarom vechten Soennieten en Sjiieten tegen elkaar. Daarom vochten protestanten en katholieken met elkaar (tot nog niet zo heel lang geleden). Daarom vechten Joden en Islamieten met elkaar. Daarom vochten Christenen met Islamieten en Joden. Allemaal geloven ze in dezelfde God en vechten, uit naam van die God, tegen elkaar. Dat wil zeggen; dat is wat slechte mensen doen. Goede mensen gebruiken hun geloof in diezelfde God om het goede te doen, om verbinding te leggen, als inspiratiebron om lief te hebben.

Mensen worden geboren met het vermogen om welwillend te zijn of onwelwillend, altruïstisch of egoïstisch. De ene mens is meer geneigd tot het slechte en de andere mens meer geneigd tot het goede. De omstandigheden bepalen vervolgens welke neiging in een samenleving het sterkst wordt gevoed. Als mensen bang zijn en zich machteloos voelen, dan tast dat hun vermogen tot welwillendheid aan. En als in een samenleving die angsten en machteloze gevoelens worden gevoed, dan tast dat de welwillendheid binnen zo’n samenleving aan. Dan verdragen groepen mensen elkaar slechter. Slechte mensen maken dan gebruik van zondebokken om onwelwillendheid te voeden. Zo zetten ze mensen tegen elkaar op en voeden de angst en machteloosheid die de oorzaak is van het afbrokkelen van welwillendheid. De kunst is om je niet tot onwelwillendheid te laten verleiden. De meeste mensen, tot welke groep ze ook behoren, willen niets liever dan in vrede met hun medemensen leven. En als ze niet door angst en machteloosheid worden beheerst, dan doen ze dat ook. Mensen die welwillendheid willen, voor zichzelf en voor anderen, zijn in de meerderheid. Maar soms moeten mensen zichzelf er aan herinneren dat wat ze willen welwillendheid is.

‘Er zitten twee wolven in mijn borst,’ zei de oude man tegen zijn kleinzoon, ‘de ene wolf is woedend en kwaad, haatdragend en bloeddorstig en de andere wolf is kalm, liefdevol vergevingsgezind en vredelievend. Die wolven vechten een innerlijke strijd in mij.’ ‘Welke wolf wint er?’ vroeg de kleinzoon. ‘Degene die ik het meest te eten geef,’ antwoordde de oude man.

Toen ik dit verhaaltje las, herkende ik mezelf in die oude man. Ook bij mij zitten er twee wolven in mijn borst. En ook bij mij wint degene die ik het meest te eten geef. Ik weet welke wolf ik het meest te eten wil geven. Helaas lukt me dat niet altijd.