‘Rijke mensen zijn rijk omdat God het goed met hen voorheeft. Daarom moeten mensen die rijk zijn met respect worden behandeld.’ Dat zei Lev Leviev, een ongelofelijk rijke diamantenhandelaar, tijdens een toespraak die hij voor strenge geloofsgenoten hield. Zo te zien meende hij het nog ook. Als je meer bezit en macht hebt dan iemand anders, dan ben je vanzelf belangrijker (in de ogen van God) dan diegenen die minder bezit en macht hebben. God laat immers zien dat Hij van je houdt door je dat bezit en die macht te geven.  Op die manier stort hij zijn zegeningen over je uit.

Zou het? Een Amerikaanse countrysong die ik graag mag zingen is ‘A Satisfied Mind’, dat onder andere door Porter Wagoner en The Byrds is opgenomen. In dat lied komt de volgende strofe voor: ‘The wealthiest man is a pauper at times, compared to the man with the satisfied mind.’ Soms is de rijkste mens, vergeleken met een tevreden mens, maar een armoedzaaier. Lev Leviev is continu bezig zijn rijkdom en macht te vergroten, in de veronderstelling dat hij daarmee  de zegeningen van God over zich afroept. Zo is hij betrokken bij de handel in ‘bloeddiamanten’ in Angola, waarbij hij de schade die hij anderen door zijn hebzucht berokkent, ondergeschikt maakt aan zijn eigen belangen. Als je het mij vraagt heeft de God van Lev Leviev hem met hebzucht verdoemd. Hoe rijk en machtig hij ook is, hij heeft nooit genoeg. In die zin is hij een armoedzaaier. Alleen iemand die tevreden is met wat hij heeft, kun je rijk noemen. En als iemand aan weinig al genoeg heeft, dan is die persoon pas echt gezegend. Met weinig genoeg hebben; wat een rijkdom!

‘In de grond zeide ene mens, ene doodgewone mens,’ zong Wannes van der Velde op een van zijn eerste elpees. Daarmee gaf hij, op dubbelzinnige wijze, aan dat mensen feitelijk aan elkaar gelijk zijn. Ik denk niet dat er heel veel mensen zijn die daar openlijk totaal anders over zullen denken. Maar er zijn heel veel mensen die zichzelf en mensen die ze op zichzelf vinden lijken, zonder er bij na te denken, betere mensen vinden dan mensen die, cultureel of anderszins, van hun verschillen. Belangrijker ook. Het kastensysteem in India keuren we allemaal af, maar van het kastensysteem waarin wijzelf zijn grootgebracht zijn we ons nauwelijks bewust. Als je in een bepaalde sociale klasse geboren wordt, geeft dat ook bepaalde voor- en nadelen. Hoe lager de sociale klasse is waarin je door het toeval geworpen bent, hoe meer je je van het gegeven bewust zult zijn dat je in een klassenmaatschappij leeft. Als je ergens nadeel van ondervindt dan valt dat veel meer op dan als je ergens voordeel van hebt.

Ik kom uit een arbeidersgezin. Voor ons was het overduidelijk dat we in een klassenmaatschappij leefden en dat dat, voor ons, niet altijd even gunstig was. Er werd ons weliswaar verteld dat ook wij de kans hadden om ons, door middel van onderwijs, te ontwikkelen, maar in de praktijk bleek dat toch aan beperkingen onderhevig te zijn. Je mocht, als lid van de arbeidsklasse, wel een stapje hoger op de maatschappelijke ladder gaan staan, maar ook weer niet teveel. Het kwam niet vaak voor dat een zoon of dochter van een arbeider naar de HBS werd doorverwezen, zelfs niet als gebleken was dat die zoon of dochter meer dan gemiddeld begaafd was. Een gymnasium kwam sowieso niet aan de orde. Dat was een schooltype dat echt alleen voor de elite bedoeld was.

Eén van de argumenten om mensen uit een arbeidsmilieu niet naar een vwo-opleiding te sturen was dat de ouders, door hun beperkte ontwikkeling, hun kinderen niet zouden kunnen ondersteunen. Datzelfde argument hoorde ik dertig jaar later als reden om een allochtone jongere, die qua ontwikkeling en verstand gemakkelijk een vwo-opleiding had kunnen doen, toch maar een MAVO-advies te geven. Ook nu nog worden leerlingen op hun sociale achtergrond geselecteerd, dat wil zeggen dat leerlingen met een lage sociale status daardoor een minder hoog advies krijgen dan leerlingen met een hogere sociale status, ook als ze een gelijke (of hogere) score hebben op de CITO-toets. Wat dat betreft leven we nog steeds in een kastenmaatschappij. Degenen die daar voordeel van hebben mogen graag roepen dat mensen tegenwoordig op hun merites worden beoordeeld, maar daar blijkt in de praktijk weinig van.

Uiteindelijk ging ik naar een HBO-opleiding. Daar was ik de enige leerling met een arbeidersachtergrond. Ik was ook de enige die zich heel erg bewust was van het feit dat we in een klassenmaatschappij leven en dat ik niet in de klasse geboren was waarin ik nu vertoefde.

Het kastensysteem is weer helemaal terug. De sociale klassen die er vroeger waren, zijn niet precies dezelfden als nu. Maar het principe van ongelijkheid wordt weer even gretig omarmd als vroeger. De meest dominante ideologie is de ideologie van het verschil. Mensen zijn niet gelijk en hoeven dus ook niet gelijk behandeld te worden. Dat is een ideologie die met enthousiasme wordt aangehangen door mensen die, door de sociale klasse waarin ze zijn geboren of zijn gaan verkeren, in een sterk bevoorrechte positie zitten. Het komt zelden voor dat iemand erkent dat hij of zij zijn of haar bevoorrechte positie puur aan het toeval heeft te danken. Mensen die bevoorrecht zijn maken zichzelf graag wijs dat dat komt omdat ze zo speciaal zijn, en dat ze het daarom verdienen om zo bevoorrecht te zijn.

Ook ik ben bevoorrecht. Ik behoor tot de 20 procent rijkste mensen die er op dit moment op deze aarde leven. Daar heb ik niets voor hoeven doen. Dat heb ik zeker niet aan mijzelf te danken. Dat heb ik alleen en uitsluitend te danken aan het feit dat ik op het goede moment op de goede plek op deze aardbol ben geboren. Door de sociale klasse waarin ik ben geboren ben ik ook bepaald, in positieve en negatieve zin. Maar dan nog. Ik tel elke dag mijn zegeningen. De informatie die ik tijdens mijn leven heb kunnen verzamelen, de inzichten die ik heb kunnen verkrijgen, die zijn gigantisch ten opzichte van de mogelijkheden die het grootste deel van de wereldbevolking heeft of in het verleden heeft gehad.

Dat er verschillende sociale klassen zijn is een gegeven. Dat betekent niet dat ik mezelf op de borst ga kloppen voor het feit dat ik tot de sociale klassen behoor waar ik toe behoor. Want doordat ik als arbeiderskind ben geboren, en de kans heb gehad een HBO-opleiding te doen, vertoef ik nu in verschillende klassen. Tegelijkertijd ben ik nergens helemaal thuis, of misschien is het juister om te zeggen dat ik overal een beetje thuis ben. Waar ik ook kom, ik neem mezelf altijd mee. Door door verschillende klassen heen te ‘reizen’ ben ik in zekere zin ‘klassenloos’ geworden. Ik kijk niet op mensen neer omdat ze tot een bepaalde klasse behoren, maar ik kijk ook niet meer op naar mensen die tot een bepaalde klasse behoren, hoe graag die mensen dat ook zouden willen.

Voor het vergaren van macht en rijkdom heb ik geen enkel respect. Hebzucht beschouw ik absoluut niet als een ‘zegening’. Op mensen die weinig macht en rijkdom hebben, kijk ik absoluut niet neer. De meeste mensen hebben hun positie nauwelijks aan zichzelf te danken of te wijten, dus is er ook geen reden om op ze neer of naar ze op te kijken. Ook als je denkt dat je door je eigen slimheid zo ‘ver’ bent gekomen, is het goed je te realiseren dat je die slimheid ook alleen maar aan het toeval te danken hebt.