Hoe we de wereld beoordelen hangt af van de maatstaven die we hanteren. Maar hoe komen we aan die maatstaven? Als kind dacht ik dat maatstaven voor iedereen duidelijk waren en ook voor iedereen hetzelfde waren. Ik nam voetstoots aan dat de maatstaven waarmee ik werd opgevoed voor eeuwig en altijd vast  stonden. Dat je niet mocht stelen, liegen en bedriegen, dat stond gewoon vast. Als je je aan de regels hield, dan kon het niet anders dan dat je aan de maatstaven voldeed. Ik kwam er evenwel, door schade en schande, achter dat niet alle maatstaven die mensen hanteren altijd even duidelijk waren en zijn. Ook zijn de maatstaven die mensen gebruiken om zichzelf en anderen te beoordelen, niet altijd hetzelfde. Mensen meten vaak met dubbele maatstaven. Wat ze zichzelf wel toestaan, staan ze anderen niet toe. Andersom komt ook voor, maar veel minder vaak. Waar ik ook achter kwam, was, dat er vaak niet wordt nagedacht over de maatstaven die men gewend is te hanteren.

De eerste twee jaar die mijn zoon op het gymnasium zat, haalde hij altijd hoge cijfers. Als hij ‘maar’ een acht haalde was hij al teleurgesteld. Hij werkte hard om te zorgen dat hij hoge cijfers bleef halen. Totdat hij zijn eerste toets deed in klas 3. Dat was een geschiedenistoets. Bijna iedereen in zijn klas haalde er een dikke onvoldoende voor, en zelfs degenen die een voldoende hadden gehaald kwamen niet boven de 7 uit. De meeste leerlingen haalden een 3 of 4. Een enkeling wist een 5 te scoren. Voor het eerst sinds hij op het gymnasium zat had mijn zoon een dikke onvoldoende. Daar baalde hij, volgens mij volkomen terecht, ontzettend van.

‘Als vrijwel iedereen voor deze toets een onvoldoende heeft, dan is die toets gewoon te zwaar,’ was onze conclusie. Dat meldden we dan ook aan zijn  geschiedenisdocent. Het was het eerste jaar dat die docent lesgaf en hij leek het wel met ons eens te zijn. Hij besloot met zijn sectie te overleggen en toen kwam het antwoord: ‘Het lag aan de leerlingen. Iedere keer weer bakten die niks van de eerste toets geschiedenis in het derde jaar. Dat kwam omdat ze niet goed in staat waren zelfstandig te werken.’ Voor die nieuwe geschiedenisdocent was daarmee de kous af. Zijn sectie had duidelijk gemaakt dat het aan de leerlingen lag dat die toets iedere keer weer, leerlingengeneratie op generatie slecht gemaakt werd, wat bewees dat die leerlingen niet aan de maatstaven voldeden, jaar na jaar na jaar niet. Je zou bijna gaan denken dat die leerlingen wel heel erg hardleers waren. Alleen waren het niet dezelfde leerlingen, maar steeds nieuwe.

Voor mij was het duidelijk dat die toets niet deugde. Als degenen die je toetst niet kunnen voldoen, omdat ze niet zelfstandig genoeg kunnen werken en je weet dat, voordat je die toets afneemt, dan moet je, als je jezelf als leerkracht serieus neemt, eerst zorgen dat je die leerlingen leert hoe ze zelfstandig moeten werken voordat je ze erop afrekent dat niet te kunnen. Leerlingen willens en wetens laten falen is, naar mijn maatstaven, een didactische hoofdzonde. Dat betekent dat de lage cijfers die de leerlingen voor de toets haalden niet op het conto van het falen van de leerlingen geschoven zouden mogen worden, maar in feite een falen van de sectie geschiedenis blootlegden. Waarom zag die sectie dat zelf niet?

Het doet me denken aan een verhaal dat mijn vader over mijn oma vertelde.Toen mijn vader verkering met mijn moeder kreeg, kwam hij regelmatig bij haar thuis. Heel vaak vroeg mijn oma dan of hij een stekker van een lamp wilde repareren. Het was steeds dezelfde stekker van dezelfde lamp waarvan de elektriciteitsdraadjes los waren gegaan. Na de zoveelste keer vroeg mijn vader: ‘Hoe trekt u die stekker eigenlijk uit het stopcontact?’ ‘O, dat is simpel,’ zei mijn oma en ze pakte de draad vast en gaf er een ruk aan. ‘Geen wonder dat die stekker steeds stuk gaat!’ riep mijn vader met een grote grijns. ‘Hoezo?’ vroeg mijn oma, ‘ik doe het altijd zo!’ ‘Ja,’ zei mijn vader, ‘en daarom gaat die stekker ook altijd weer stuk!’ Even keek mijn oma hem verbaasd aan en toen viel het kwartje. Als u die stekker vastpakt en hem dan uit het stopcontact trekt, trekt u de draad in die stekker ook niet meer stuk,’ zei mijn vader. Hij hoefde die stekker daarna niet meer te repareren.

Mijn oma deed wat ze altijd al had gedaan, zonder er bij stil te staan dat dat juist de reden was dat het ook altijd fout ging. Datzelfde deed die geschiedenissectie ook. Het verschil was dat bij mijn oma het kwartje viel en bij die geschiedenissectie niet. Ik denk dat dat komt omdat mijn oma zelf last had van haar verkeerde ‘maatstaf’ en dat bij de geschiedenissectie de leerlingen het gelag betaalden. Dus waarom zou die sectie dan haar maatstaf herzien? Dat heeft ze ook niet. Voor zover ik weet gebeurt het nog steeds elk derde jaar. Dan wordt die sectie in haar oordeel bevestigd dat die sukkels van leerlingen niet voldoen aan hun normen, aan hun maatstaven. Die maatstaven zijn heilig, daar kan niet aan worden getornd. Sterker nog; hoe langer die maatstaven gehanteerd worden hoe sterker ze worden. Ook mijn  oma wilde het liefst vasthouden aan de manier waarop ze gewend was haar lamp uit te doen. De enige reden waarom ze bereid was die maatstaf te veranderen was dat dat voordeel voor haar had. De reden dat de geschiedenissectie niet wenst na te denken over haar maatstaven is omdat ze er persoonlijk geen voordeel van lijkt te hebben.

Toch zijn de gevolgen voor de leerlingen en voor het onderwijs niet mis. Als je mensen aanzet tot falen en ze daar vervolgens op afrekent, dan gaan mensen ook falen. Dan ondermijn je de motivatie om het optimale te doen. Na die geschiedenistoets zakte de motivatie van mijn zoon om hoge cijfers te willen halen als een plumpudding in elkaar. Twee jaar later zorgde hij dat hij net krappe voldoendes haalde. Waarom hard werken als je toetsen krijgt waar je desondanks nauwelijks een voldoende voor kunt halen? Het is bekend dat die ontwikkeling naar een zesjescultuur vrijwel structureel is. Dat hoeft niet. Maar dan moeten docenten hun eigen maatstaven onder het licht houden en zich verantwoordelijk voelen voor het feit dat zij hun leerlingen demotiveren. Maar dat zeg ik omdat mijn maatstaf het belang van de leerling is. Per slot van rekening zijn scholen er ten bate van de leerlingen. Alleen worden scholen bestierd door leerkrachten die de neiging hebben dat nogal eens te vergeten. Die denken dat het bestaansrecht van scholen erin gelegen is dat zij de leerlingen de les kunnen lezen. Zo maken ze hun eigen belang tot maatstaf, daar waar het belang van de leerlingen de maatstaf zou moeten zijn.

Dat is niet alleen iets van leerkrachten overigens. Ook veel politici denken dat zij de maatstaf zijn, dat de politiek om hun belangen draait en dat de burgers zich daar maar aan hebben te onderwerpen, terwijl het natuurlijk andersom is; politici horen de burgers te dienen en niet andersom.

Hoe langer mensen bepaalde maatstaven hanteren, hoe meer ze geneigd zullen zijn die maatstaven te verabsoluteren. Dat is niet zonder gevaar.

Er zijn bijvoorbeeld mensen die graag risico’s opzoeken. Als die uit een vliegtuig springen met een parachute, trekken ze het liefst zo laat mogelijk aan het touwtje om de parachute te openen. Als dat tien keer goed is gegaan, denken ze dat het dus altijd goed zal gaan. Hoe vaker het goed gaat, hoe driester ze worden en hoe groter de kans dat het de volgende keer fout gaat. Alleen die laatste overweging wordt vaak vergeten. ‘Nee, de kans dat het fout gaat is zo klein, dat is verwaarloosbaar klein,’ wordt er dan gezegd, ‘per slot van rekening is het tot nu toe nog nooit fout gegaan’. Die houding kan rampzalig uitpakken.

Volgens de maatstaven van degenen die voor kernenergie waren, was de kans dat er een ramp met een kerncentrale zou gebeuren, verwaarloosbaar klein. Er werden cijfers genoemd als hooguit één keer in de tienduizend jaar. En toen kwam de ramp in Harrisburg. ‘Niks aan de hand, de kans dat zo’n ramp nog eens zal gebeuren is echt verwaarloosbaar klein,’ riepen de kernenergie-voorstanders. En toen kwam Tsjernobyl. Als de maatstaf die in het begin werd gehanteerd om kernenergie veilig te verklaren, werkelijk had geklopt, dan had er, na die eerste ramp, de komende tienduizend jaar geen ramp meer mogen gebeuren. Het tegendeel is waar. Maar voor voorstanders van kernenergie maakt dat niet uit. Zij blijven de maatstaf hanteren dat kernenergie veilig is. En al die rampen dan die er ondertussen hebben plaatsgevonden? Dat zijn uitzonderingen, ontstaan door onvoorziene omstandigheden, maar dat bewijst niks. Mensen die besloten hebben dat ze ergens in willen geloven, zijn daar minder gemakkelijk van af te brengen dan mijn oma van haar gewoonte om de lamp uit te trekken door een ruk aan het snoer te geven.

Een eenmaal aangenomen maatstaf is schijnbaar moeilijk weer af te leren. Blijkbaar is het zo dat, als mensen eenmaal een standpunt hebben ingenomen, dat standpunt leidend wordt. Daarom zijn mensen moeilijk te overtuigen van hun ongelijk, zelfs als dat ongelijk duidelijk aantoonbaar is. Het is alsof mensen door een maatstaf te kiezen, zich ook onderwerpen aan die maatstaf. Dan is de mens die die maatstaf heeft gekozen niet meer de baas, maar dan regeert de maatstaf.

Het is vergelijkbaar met een supporter van een voetbalclub. Hoe slecht die club ook speelt, de echte supporter blijft achter zijn club staan. Dat komt omdat niet de schoonheid van het voetbalspel centraal staat, maar de loyaliteit aan de club. Dat zorgt er voor dat zo’n supporter een blinde vlek krijgt voor het falen van zijn club. Zo hebben mensen ook een blinde vlek voor het falen van hun maatstaven. Als dat niet zo was, dan zouden we kritischer kijken naar de maatstaven die we hanteren. Dan zou het gemakkelijker zijn om maatstaven te relativeren en te veranderen. In plaats daarvan blijven we een ruk aan de elektriciteitsdraad geven om een stekker uit het stopcontact te krijgen en zijn dan verbaasd dat de draadjes alweer los zijn gegaan.