Tecumseh
Het eerste verhaal dat ik ooit opschreef, schreef ik nadat ik het boek ‘Tecumseh’ van Fritz Steuben had gelezen. Dat boek had een dusdanig grote indruk op me gemaakt dat het me inspireerde om een schrift te pakken met de bedoeling om een verhaal te schrijven dat net zo aangrijpend zou zijn. Ik was elf jaar oud. De ambitie om een geweldig verhaal te schrijven was veel te hoog gegrepen, maar ik schreef wel een groot deel van dat schrift vol met avonturen van nietsontziende blanken in het Wilde Westen.

Verhalen
Ik was weliswaar een verwonderd kind maar geen wonderkind. Het verhaal dat ik schreef rammelde aan alle kanten. Maar het was wel het eerste verhaal dat ik op schreef en dat meer dan twee pagina’s lang was. Daarvoor verzon ik wel verhalen, maar dat deed ik terwijl ik ze aan het vertellen was. Een tijd lang vertelde ik mijn zusje voordat ze ging slapen een verhaaltje dat ontstond terwijl ik het vertelde, maar, omdat ik het niet opschreef, ook weer snel in de vergetelheid verdween. Dat eerste verhaal dat ik wel op schreef moet ik nog ergens hebben liggen, maar ik kan het niet meer vinden. Dat is misschien maar goed ook, anders was ik vast in verleiding gekomen om hier een stukje van dat broddelwerk te laten zien.

Steinbeck
De tweede keer dat ik een poging waagde tot een wat langer verhaal was ruim zestien jaar later. Ook dit verhaal werd geïnspireerd door het lezen van een boek, of eigenlijk van twee boeken. Nadat ik ‘East of Eden’ van John  Steinbeck had gelezen, kwam ik in een boekhandel ‘Journal of a novel’ tegen, een boek dat bestond uit de brieven die John Steinbeck naar zijn uitgever stuurde als begeleiding bij het eerste manuscript dat hij in delen naar die uitgever stuurde. Dat boek gaf een inkijkje in het ontstaan van die roman.

Familiegeschiedenis
In ‘East of Eden’ verwerkte John Steinbeck zijn eigen familiegeschiedenis en speelde hij zelf een klein bijrolletje. Andere personages waren volledig verzonnen, maar daarom niet minder waarachtig. Door het lezen van ‘East of Eden’ en ‘Journal of a novel’ ging ik nadenken over mijn eigen familiegeschiedenis en bedacht dat daar wel een verhaal in zat.

Het verhaal
Een eerste vereiste bij het schrijven van een, op waarheid gebaseerd, verhaal, is dat je je als schrijver twee vrijheden moet permitteren; als eerste de vrijheid om lacunes in het verhaal met fantasie op te vullen en ten tweede om alles weg te laten wat voor het verhaal dat je vertellen wilt niet belangrijk is. Het verhaal moet centraal staan, niet de feiten. Je bedrijft immers geen journalistiek, maar je creëert een verhaal. Wanneer je je teveel aan de feiten houdt is de kans groot dat dat het verhaal dat je vertellen wilt in de weg zit. Aanpassen en weglaten horen bij het vertellen van een goed verhaal.

Gesprekken
Daarbij is het geheugen niet onfeilbaar. Als ik probeerde me te herinneren waar ik het met mijn grootouders of anderen over had gehad, dan wist ik dat vaak niet meer. Die gesprekken moest ik me, als het ware, indenken. Er is vrijwel niemand die zich gesprekken die hij of zij ooit gevoerd heeft nog letterlijk kan herinneren. Dus probeerde ik me voor te stellen hoe die gesprekken hadden kunnen verlopen waarbij waarachtigheid belangrijker was dan waarheidsgetrouwheid.

Dubbelhartig
‘Pa’ heette mijn eerste novelle. De essentie van die novelle was de dubbelhartige relatie die ik met mijn grootvader heb gehad. En met name de oorzaak van die dubbelhartigheid. Als kind had ik een positief gevoel over mijn grootvader. Ik mocht hem en hij mocht mij. Maar nadat mijn grootmoeder was gestorven, en misschien ook wel tijdens haar stervensproces, dat helaas nogal lang duurde, drukte de vertroebelde relatie die mijn vader met zijn vader had, een nogal negatief stempel op hoe ik hem ging zien.

Loyaliteit
Ik hield van mijn vader en was loyaal aan zijn gevoelens. Het gegeven dat mijn grootvader mijn vader lichamelijk en geestelijk had mishandeld, leidde ertoe dat ik, toen ik daar kennis van nam, mijn vader’s kant koos en door zijn ogen naar mijn grootvader ging kijken. Mijn eigen gevoelens voor mijn grootvader verdwenen daardoor naar de achtergrond.

Wereldbeeld
Ik besloot dat ik door middel van een verhaal helder zou proberen te krijgen waardoor ik zo’n dubbelhartige gevoelens voor mijn grootvader had en tegelijkertijd een beeld te schetsen van de wereld van mijn grootouders, de wereld waar mijn vader vandaan kwam.

De ik-vorm
Omdat ik een alwetende schrijver wilde zijn, schreef ik, in eerste instantie, niet in de ik-vorm, maar beschreef mezelf als een personage. De eerste versie van ‘Pa’ typte ik in 1982. De tweede versie, die in dit magazine is terug te vinden, schreef ik ruim dertig jaar later. In die versie gebruik ik, nadrukkelijk, wel de ik-vorm, omdat dat het verhaal dichterbij haalt. Ook heb ik er informatie in verwerkt die ik ten tijde van de eerste versie nog niet had en die voor het verhaal wel relevant bleek, zoals het feit dat mijn overgrootvader, de vader van mijn grootvader, een ietwat sadistische tiran was. Mijn grootmoeder mocht hem niet. Vandaar dat ze haar oudste zoon niet naar hem vernoemen wilde, maar naar een familielid van haarzelf. Het is niet ondenkbaar dat dat gegeven van invloed is geweest op de relatie die mijn grootvader met zijn oudste zoon, mijn vader, heeft gekregen.

Het verhaal
Hier is het volledige verhaal ‘Pa’ terug te vinden: Pa, hoofdstuk 1. Via dat eerste hoofdstuk kun je doorklikken naar de volgende hoofdstukken.

De waarheid
Onlangs schreef ik een kort verhaal dat zich weliswaar op de boerderij van mijn grootouders afspeelt, maar of het feitelijk gebeurd is? Misschien wel, misschien niet. De vraag is: ‘Doet het er eigenlijk wel toe?’

Johnny
‘Waarom heeft Johnny wel een naam en alle andere dieren op de boerderij niet?’ vroeg ik aan mijn vader. Mijn vader dacht even na en zei: ‘De dieren die geen naam hebben, eten we allemaal op, maar Johnny wordt niet opgegeten, omdat hij onze waakhond is. Daarom hebben we hem wel een naam gegeven.’ ‘Je mag wel blij zijn dat we jou ook een naam hebben gegeven,’ grinnikte mijn grootvader die ons gesprek had afgeluisterd, ‘anders hadden we jou ook moeten opeten.’ ‘Heeft u eigenlijk wel een naam?’ vroeg ik met een grijns. ‘Jazeker,’ zei mijn grootvader, ‘voor de zekerheid heb ik er zelfs verschillende.’ ‘O ja?’ vroeg ik verbaasd.

Verschillende namen
‘Jazeker,’ zei mijn grootvader en begon ze op zijn vingers af te tellen: ‘Voor jou heet ik ‘Grootvader’, voor je vader heet ik ‘Vader’, voor mijn vader en moeder heet ik ‘Zoon’, voor mijn broers en zussen heet ik ‘Broer’, voor je grootmoeder heet ik soms ‘Pie’, soms ‘Man’, soms ‘Oelewapper’, soms ‘Stommeling’, soms, maar dan ook maar heel soms ‘Lieverd’, en het komt ook wel eens voor dat ze me ‘Gekkerd’, noemt of ‘Ja-zo-is-het-wel-genoeg-nou-weten-we-het-wel’. ‘Ja, zo is het wel genoeg, nou weten we het wel,’ benadrukte mijn grootmoeder die aan de grote tafel piepers zat te jassen. Mijn grootvader keek haar met pretoogjes aan. ‘Goed, dierbare echtgenote,’ zei hij, ‘dan stop ik hierbij mijn betoog.’ ‘Mooi zo,’ zei mijn  grootmoeder.

Wat de boer niet kent…
‘Maar als alles wat iemand tegen je zegt een naam kan zijn, heet ons paard dan niet gewoon ‘Vort’, en ‘Ho’, en heten alle kippen dan niet ‘Toktoktok’ of ‘Kipkipkip’, of wat je ook maar roept om ze te lokken?’ merkte ik op. Daar heeft de jongen wel een punt,’ zei mijn grootmoeder. ‘Pas maar op met wat je zegt,’ zei mijn vader, ‘want als alle dieren namen hebben dan kunnen we geen enkel dier meer opeten als we honger hebben!’ Mijn grootmoeder schoot in de lach. ‘Dan kun je Aart Appelen ook niet eten,’ zei ze. ‘En Aart Beien ook niet,’ grinnikte mijn vader. En Peter Selie ook al niet,’ deed mijn grootvader een duit in het zakje. ‘En Sam Bal dan?’ vroeg ik. ‘Nee!’ riep iedereen in koor, die eten we zeker niet!’ ‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Die kennen we niet,’ antwoordde mijn grootvader. ‘En wat de boer niet kent…’ schreeuwden mijn vader en grootmoeder in koor, ‘…dat eet ie niet!’ schreeuwden we met zijn allen, waarna we in lachen uitbarstten.