
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 96 winnen of verliezen
Je reputatie of wie je bent, wat vind je belangrijker?
Wie je bent of wat je bezit, wat is je meer waard?
Winnen of verliezen, wat is schadelijker?
Dat schreef Laozi zo’n 2500 jaar geleden. Het antwoord op de eerste twee zinnen ligt, wat mij betreft, voor de hand. Wie ik ben is, voor mij, belangrijker dan wat ik bezit of de reputatie die ik heb. De derde zin is daardoor een prikkelende vraag.
Als we naar de geschiedenis kijken dan zien we dat winnen altijd als positiever wordt gezien dan verliezen. We eren de winnaars en kijken neer op de verliezers. ‘No time for losers,’ zong Freddy Mercury van de popgroep Queen in het bombastische ‘We are the champions,’ een ode aan de winnaars waarbij een grote dikke middelvinger naar de verliezers wordt opgestoken.
In de oorlog en de liefde is alles geoorloofd. Het doel is immers winnen.
De vraag is in hoeverre dat deel is van onze natuur en in hoeverre dat cultureel bepaald is.
Mijn zoon kon, als peuter, absoluut niet tegen zijn verlies. Als we samen een spelletje speelden en ik won, werd hij woest en huilde en schreeuwde hij het hele huis bij elkaar. Ik besloot hem te laten kiezen. ‘Wil je dat ik je laat winnen of wil je een echt spelletje?’ vroeg ik hem iedere keer voordat we gingen spelen, nadat ik hem uitgelegd had dat hij alleen echt kon winnen als hij ook bereid was om te verliezen. Als hij er voor koos om een ‘echt’ spelletje te spelen, dan moest hij beloven dat hij de uitslag zou accepteren, wat die uitslag ook was. ‘Je kunt pas echt winnen als je ook in staat bent om je verlies te accepteren,’ zei ik. In het begin koos hij er voor om met zekerheid te winnen. Dan liet ik hem ook winnen.
Met mijn vader speelde ik, toen ik een puber was, regelmatig ‘Mens erger je niet’ in een eigen variatie waarbij we allebei dubbel speelden en we ieder 8 pionnen ‘binnen’ moesten zien te krijgen. Mijn vader won dat bijna altijd. Voor een deel is ‘Mens erger je niet’ een geluksspel, maar dat verklaarde niet waarom mijn vader bijna altijd won. Hij moest wel een tactiek hebben, maar het was niet zo gemakkelijk om die tactiek te doorgronden en nog veel moeilijker om een adequate tegentactiek te verzinnen. Een enkele keer lukte het me om te winnen. Dat gaf, na al die potjes die ik verloren had, een extra genoegen. Niet alleen bij mezelf, ook mijn vader zat dan van oor tot oor te grijnzen. Het maakte het volgende potje weer extra spannend. En daar ging het ons om. Om het spelen. Winnen en verliezen waren onderdeel van het spel, niet het doel.
Ik vertelde mijn peuterzoon hoe mijn vader en ik samen ‘Mens erger je niet’ speelden en hoe we beiden van elk spelletje genoten, ongeacht of we wonnen of verloren. ‘Het gaat niet om het winnen,’ zei ik, ‘maar om het spel.’ Steeds vaker koos mijn zoon daarop voor een ‘echt’ spel. Soms won hij dat, en dan was zijn vreugde des te groter, en soms verloor hij dat, maar omdat de afspraak was dat hij zijn verlies moest accepteren als hij er niet voor koos dat ik hem zou laten winnen, accepteerde hij dat verlies ook. Toen hij een jaar of zeven was koos hij altijd voor het ‘echte’ spel en had hij geleerd tegen zijn verlies te kunnen.
Tijdens mijn studie creatieve therapie leerden we de theorie van het spel. In die theorie wordt gesteld dat het doel van het spel het spelen van het spel is. Als dat doel wordt vergeten omdat ‘winnen’ te belangrijk wordt, resulteert dat vaak in de vernietiging van het spel. Als het doel van het spel buiten het spel komt te liggen, is het geen spel meer. Als winnen het doel van een spel wordt, dan wordt dat spel van een spel tot een activiteit die bedoeld is om voordeel op te leveren ten koste van het spel. Dan verlies je als het ware de essentie van het spel doordat je het winnen tot prioriteit hebt gemaakt in plaats van het zo goed mogelijk spelen van het spel.
De zucht om te winnen is, denk ik, aangeboren. In eerste instantie vinden we onze eigen behoeftes veel belangrijker dan die van anderen. We moeten leren in te zien dat dat voor de ander net zo geldt en dat we die ander hetzelfde moeten gunnen als we onszelf gunnen. Als we als samenleving willen functioneren moeten we in staat zijn te nemen en te geven. Altijd maar willen winnen brengt schade toe aan de samenleving. En als we onze samenleving schaden dan schaden we ook onszelf.
Laatst vertelde mijn (nu bijna volwassen) zoon dat hij moeite had met het gedrag van een vriend. ‘Wat vind je dan zo vervelend aan hem?’ vroeg ik. Dat bleek tweeledig te zijn. Die vriend werd wel heel chagrijnig als hij verloor, maar wat misschien nog wel erger was, was dat hij als hij won, dat de verliezer in bleef wrijven. ‘Op die manier ga ik niet meer met hem om,’ zei mijn zoon, ‘ik vind gewoon dat je tegen je verlies moet kunnen, en dat je, als je wint dat niet steeds een ander in moet wrijven.’ Die fixatie op winnen ervaart mijn zoon nu als uitermate irritant.
Eigenlijk kunnen we, als we het over de samenleving als geheel hebben, geen echt onderscheid maken tussen natuur en cultuur. Zoals een docent van me ooit zei: ‘Het is de natuur van de mens om cultuur te scheppen.’ Als we in onze cultuur een zekere fixatie hebben op winnen, dan is dat zo omdat we voor die fixatie hebben gekozen.
Dan blijft de vraag: ‘Wat is schadelijker, winnen of verliezen?’
Dat Laozi die vraag 2500 jaar geleden al stelde, had alles te maken met de keerzijde van de keus voor de fixatie op winnen. Het was de tijd dat in China verschillende staten continu met elkaar in oorlog waren om de heerschappij over heel China te winnen. Dat zorgde voor ongelofelijk veel ellende in al die staten. Dorpen werden uitgemoord, oogsten vernietigd, legers opgetuigd, belastingen geheven om die legers en alle wapenarsenaal te kunnen betalen en zelfs als de ene staat de andere had overwonnen was de schade die de bevolking van die overwinnende staat had ondergaan niet te beschrijven.
De Dao De Jing zegt:
Als twee even sterke legers met elkaar strijden,
dan rouwen ook de overwinnaars.
Winnen als doel is altijd schadelijk. Je wordt er ook niet vrolijker van. Wat mij opvalt als ik foto’s zie van sporters die fanatiek bezig zijn met winnen is de gepijnigde en chagrijnige uitdrukking op hun gezicht. Wat een tegenstelling met iemand die in vervoering muziek zit te maken. Als een musicus in de ‘flow’ zit, dan kun je zien dat hij of zij zit te genieten, als een sporter in de ‘flow’ zit, is het alsof hij of zij de pijn aan het verbijten is.
Wat win je eigenlijk als je wint? Er zijn twee dingen die je dan kunt winnen: reputatie en materie. Maar wat is de waarde van reputatie? Wat is de waarde van materie?
Om bij dat laatste te beginnen: Waarom zou je meer willen bezitten dan je nodig hebt om te kunnen leven? Wat heb je meer nodig dan een dak boven je hoofd, genoeg voedsel en de mogelijkheid om je te ontplooien en te ontwikkelen in een gebied dat je interesseert? En nog belangrijker: Waarom zou je iemand anders dat ontzeggen om jezelf meer materie toe te kennen dan je nodig hebt om een volwaardig bestaan te hebben? Als jouw winst ten koste gaat van het bestaansrecht van een ander, is jouw winst dan niet schadelijk voor de samenleving als geheel? Als mijn teveel afhangt van het tekort van een ander, had ik dan niet beter met minder genoegen kunnen nemen?
En reputatie? Wat is dat eigenlijk? De roem waar zoveel mensen zich door laten leiden, alsof het iets werkelijks is, alsof het een intrinsieke waarde heeft. Waarderen mensen mij als mens wanneer ze naar me opkijken? Hebben ze me lief als ze staan te juichen omdat ik succesvol een bal de goal in schiet? En als ik een verkiezing win doordat ik mijn tegenkandidaat in een kwader daglicht heb weten te stellen dan andersom, is dat dan iets om trots op te zijn?
Winnen of verliezen; ik weet eigenlijk niet wat schadelijker is.
Er zijn zaken die ik niet wil verliezen. Mijn bestaansrecht wil ik niet kwijt. Mijn zelfbeschikkingsrecht ook niet. De liefde die mijn vrouw voor me voelt wil ik ook niet kwijt. De vriendschappen die ik heb wil ik ook niet verliezen. Maar het verlies van mijn gezondheid vind ik wel te dragen. Het verlies van mijn jeugd vind ik ook geen ramp.
Ik wil steeds minder winnen. Zeker niet als dat ten koste zou gaan van iemand anders. En als ik een spel speel dan probeer ik wel te winnen, omdat dat deel is van het spel, maar het maakt me niet uit of ik win of verlies. Als mijn tegenstander me op een mooie manier overwonnen heeft, geniet ik van de schoonheid van zijn of haar overwinning.
Het gaat om het spel, niet om de knikkers.
De vorige afleveringen vind je hier: