Boontje – Wannes Van de Velde

Tussen de muren en de schouwen
van verdwenen industrie
loop ik te zoeken naar ‘ne schaduw
zonder valse poëzie
En ik luister naar de wind
die’n hier eentonig zingt
maar zwijgt gelijk het graf van Jan de Ligte
En dan hoor ik in het riet
‘ne galm van verdriet,
‘ne naam met duzend kleuren en gezichten

’t Was op ‘ne nacht dat ‘k voor hem zong
van Mijn Sofieke,
in een vergeten Erembodeges café met grote grijz’ en mauve bloemen
op de muren
en het refrein zong ‘em met blinkend’ ogen mee.
Aan zijne put zong ik de Internationale,
alleen voor hem, niet voor de vlag van een partij.
Ik zong voor Boontje,
die ‘k zijn ogen had zien stralen,
in Erembooigem met Sofieken
aan zijn zij.

Nu groeit er gras tussen de stenen
van de lang vergeten straat
waar a’t de mensen wouwen
bouwen aan ‘nen ideale staat,
‘nen droom van harmonie
met plaats voor poëzie,
en enkel vredelievende machienen.
Maar al hun dromerij
is over en voorbij;
gesmolten ‘lijk twee handenvol pralinen.

Gelijk de nacht da’k voor hem zong…
Voor de fascisten was ’t ‘ne rooie,
voor de blauw’ een vies geval,
voor ‘ne kaloot ‘nen antichrist
en voor de rooi: ‘nen anarchist.
Maar alle zure nijd
en achterklap en spijt
hee’ niemand zijn verhaal kunnen castreren;
zijn woorden fel van kleur
waarmee dat ‘em aldeur
de Vlomse bourgoisie blijft koejonneren.

’t Was op ‘ne nacht…