Toen ik Whipping Post op het live-album van de Allman Brothers hoorde was ik meteen verkocht voor de snoeiharde rockgitaar, toen ik Yesterdays hoorde uitvoeren door Gato Barbieri werd ik verliefd op de saxofoon, toen ik Andy Statman hoorde spelen werd ik gek van de mandoline, en later van de klarinet, Jerry Douglas haalde voor mij de suffe reputatie van de dobro weg, verbijsterd luisterde ik naar Thelonious Monk’s pianospel, Jaco Pastorius was verbazingwekkend op de bas, Mela Tenenbaum is de vurigste violiste die ik ken, en zo kan ik uren doorgaan. Rabih Abou-Khalil heeft me bijvoorbeeld de oud doen ontdekken, terwijl Kepa Junkera een accordeonwereld voor mij ontsloot waarvan ik het bestaan nooit vermoedde. Zelfs een muziekinstrument als de simpele mondharmonica krijgt in de handen van iemand als Corky Siegel ongehoorde kwaliteiten, en dankzij een anonieme muzikant in de opera Carmen was ik op een bepaald moment zelfs enthousiast over de triangel.

Het gaat, zoals biljarters zeggen, niet om de queue, maar om degene die hem vasthoudt. Er is maar één muziekinstrument waar ik allergisch voor ben, en waar ik zelfs ronduit een hekel aan heb, en dat is de jazzgitaar. De suffe, wollige jazzgitaar, waar voor mijn gevoel alleen maar Willem Duysmuziek op kan worden gespeeld. Het wachten is nu op de muzikant die de ongekende mogelijkheden die dat instrument ongetwijfeld in zich draagt er ook uit weet te halen.