|
de oogst - 4 - van stijn streuvels |
Deel vier van de hertaling naar hedendaags Nederlands van De Oogst van Stijn Streuvels. Ik heb inmiddels ook ontdekt dat er een Vlaams-Nederlands woordenboek bestaat. Dat heb ik besteld, in de hoop dat de echt lastige woorden daarin terug te vinden zijn. Woorden als afhondig en ijdelhands of slemperij. Weer een paar woorden die niet
in de driedubbeldikke Van Dale, niet in mijn exemplaar uit 1898, en ook niet
in het Woordenboek der Nederlandse Taal online, waarin zeer veel oude
woorden te vinden zijn (met dank aan de velen die me deze site tipten): Tweezak vond ik wel, dat is een knapzak. Een ouderwets woord, dat ik hier toch gebruik. |
Hij kon Tielde's verdriet niet echt delen, maar de woorden van moeder raakten hem diep - hij dacht voor het eerst: ik ben een arme sukkel, zal Lida niet stiekem over haar schouder kijken naar de jongen die zomaar op haar afstapt, en moeder Beucke, ze zal me keihard de deur wijzen! Wies was gewoon zijn vriend en Lida vond hem waarschijnlijk daarom wel aardig. Maar ze moest er eens achterkomen wat hij eigenlijk wilde!... Daar stond nu ineens de grote scheidslijn tussen hun in! Hij vervloekte vaders geldkostende ziekte en het gebras van zijn broers die hem arm maakten, en hij was jaloers op de welgesteldheid bij Lida. Hij zou haar het liefst hulpbehoevend zien, en huilend van de honger bij hem om hulp komen vragen. En hij zou dan in staat zijn zijn overvloedige rijkdom om haar heen te strooien; dan zou hij die trotse donkere ogen zien smeken en treurig naar hem opkijken! Dat deed ze immers nooit.
Maar het was anders voorbeschikt en hij wist
geen oplossing; hij zou het liefst maar snel wegdommelen en nergens meer aan
denken en straks in een ver land weer wakker worden waar hij haar nooit meer
zou zien.
Een lange halve dag wachtte hij op de grote
Krauwel, en toen hij hem eindelijk van zijn ronde thuis zag komen ging hij
met vaste pas op hem af: - Krauwel, wil je mij wel meehebben naar het
Zuidland?
Krauwel haalde een vel papier uit zijn broekzak
en tekende met zijn potlood een kruisje onder aan de lijst. Rik liep zeer
tevreden naar huis. "Moeder, mag ik mee gaan oogsten?" "Wat jongen, loop je
te dromen? Blijf jij maar rustig bij je moeder, dat is geen werk voor jou,
je bent nog veel te jong". "Moeder, laat me nou, Wies gaat ook en ik zal bij
hem blijven." Hij bleef op zijn moeder inpraten tot ze op het laatst ja zei
en toestemde.
De kerels die er al geweest waren en die alles
gezien hadden vertelden over de grootste korenvelden daar, wel tien dorpen
groot, alleen maar hemel, en koren om te maaien, en dat ze er in geslagen
hadden, dag en nacht - en over de wrede zon! Sneyer had een man naast zich
dood neer zien vallen, morsdood! Verder vertelden ze veel over de
boerderijen ginds waar de knechten elkaar nieteens kenden - zoveel waren het
er! Rik luisterde nieuwsgierig naar die sterke verhalen, hij werd van binnen een beetje bang en toch voelde hij ook een groot verlangen mee te gaan doen in dat geweldige werk, naar het verre buitenland. "Dan keer ik terug als een echte kerel en ik mag overal over meepraten". Wies kon er niet meer van slapen, zoveel zin had hij erin. "Ja jongen", zei hij, en sloeg Rik op zijn schouder, "daarginds zullen we de handen ineenslaan, de krachten bundelen en er stevig op losgaan."
Toen de anderen weg waren bleven Rik en Lida en
Wies nog wat onder elkaar zitten babbelen als vroeger. Thuis was moeder druk bezig met zijn spullen; hij moest nieuwe kleren en veel nieuwe spullen hebben. Hier en overal werd er over niets anders meer gepraat. De pastoor ging rond langs alle huizen en sprak de kerels bestraffend toe: dat ze goed om hun plichten moesten denken en het kwaad te vermijden, wat ze allemaal heel goedwillend beloofden. Krauwel kwam ook nog om te kijken of niemand op zijn woord terug kwam en de dag afreizen werd nu vastgelegd: over twee dagen. Niemand die verder nog iets deed, ze moesten te vaak bij elkaar langs gaan en alles regelen, en aan de "oude maaiers" vragen wat het belangrijkste en noodzakelijkse was om mee te nemen. Ze gingen bij de smid hun zeis, haak en ander gereedschap laten maken, naar de winkels om nieuwe spullen en nieuwe kleren. De grote blauwe knapzakken werden volgepropt en iedereen had zin om te vertrekken.
|