de oogst - 8 - van stijn streuvels
De maaiers kwamen half dronken in groepen terug en ze bralden wild hun lol uit; ze vielen op hun strobed en raasden en gromden nog wat in zichzelf tot ze flink begonnen te snurken. Sneyer en Kretse waren gewond en bebloed: ze hadden met nog twee maaiers uit een andere ploeg tegen een hele bende mensen uit de streek gevochten en met messen gestoken.
– Zondag slaan we ze morsdood, de uitlachers! We gaan er met zijn allen heen! Ze spelen vals en hebben bovendien mijn geld gestolen en mijn horloge, de rotzakken! vloekte Kretse. De rooie dief! Hij zal lang naar zijn hoofd moeten zoeken, ik heb er met mijn hamer opgetimmerd als op een gedeukte zeis! We gaan er zondag met onze messen op af, met onze zeis, verdomme! hielp Sneyer.
– Koppen dicht! beval Krauwel.
Wies vertelde Rik zachtjes de toedracht van het ruwe gevecht. De dorpelingen waren begonnen de maaiers uit te lachen; toen hadden ze samen wat gekaart, maar toen Sneyer zei dat ze vals speelden en stalen, toen waren ze opgestoven en begonnen ze erop te slaan en schoppen; ze hadden met een stuk of zes maaiers het hele dorp omver gekegeld.
– Rik, ik heb nog ander nieuws! Ik heb kennissen van bij ons dorp gevonden, een grote groep maaiers, die zijn naar het oosten toe gaan werken, we vinden ze vast als we verdergaan naar de korenvelden van boer Quélin… Rik, slaap je al?
Ja, zei Rik, maar hij zat nog altijd na te denken over wat hij in zijn brief ging schrijven.
De volgende zondag zat hij weer boven zijn blaadje papier te dubben. Maar nu moest het maar, en hij vertelde in korte zinnen wat hij hier deed en hoe hij leefde en de groeten van Wies en het nieuws voor moeder en dat het met iedereen goed ging, dat ze mooi weer hadden en dat er niemand ziek was. In het onderste hoekje kwam half weggestopt – een enkel woordje maar – over zijn grote verliefdheid. Lida zou wel begrijpen dat het heel serieus en gemeend was bij hem, maar dat hij niets kon zeggen omdat niemand het mocht weten.
Rik was niet tevreden over zijn brief, hij zou hem weer verscheurd hebben als hij niet bang was dat hij de volgende nog slechter zou maken. Hij vouwde hem in de envelop, sliep die hele nacht bijna niet omdat hij zo onrustig was en ’s morgens stond hij vóór het dag werd al klaar om de paardenknecht te spreken die de brief zou meenemen om hem in de stad te posten. Rik smeekte de kerel beleefd, gaf hem wat stuivers voor postzegels en vroeg hem goed voor de brief te zorgen, hem niet te verliezen of te vergeten.
– Zeker niet, beweerde de knecht. Kijk, hij zit hier prima opgebrogen in mijn hoed; als ik in de stad kom breng ik hem regelrecht naar het postkantoor, ik betaal en hij is op weg! – Juu!
En weg waren de paarden; maar de kerel was de bocht nog niet om of hij mompelde en grijnsde tussen zijn tanden: “Die simpele jongen met zijn brief! Hij schrijft zeker aan zijn meisje. Zou het niet bijzonder jammer zijn geld te besteden aan dat papiertje?!”
Hij haalde de brief onder zijn hoed vandaan, verfrommelde hem tussen zijn grove handen en kauwde hem tot pap in zijn mond.
– Ik zal wijn kopen van die jongen zijn stuivers, dacht hij, en hij verdronk het geld onderweg in een kroeg.
Rik werkte de hele dag vrolijk zingend door omdat Lida nu snel te weten zou komen van zijn liefde voor haar en dat hij naar huis terug zou gaan met de verwachting van haar heerlijke glimlach.
Na dagenlang hard en lang werken kwam voor de maaiers het einde van het klaverveld in zicht. De boer zei dat dit hun laatste stuk was.
– Borre en Labbe, jullie gaan morgenvroeg met zijn tweeën op weg naar Quélin, de korenboer, zie Krauwel tegen de twee maaiers, vertel hem dat we hier zijn en dat we naar zijn boerderij toe komen.
De volgende dag gingen de twee voorlopers op weg met hun boodschap.
De anderen maaiden nog drie volle dagen, toen was hun werk klaar en stond heel de omtrek vol spitsgebekte kapeltentjes als een gigantisch slagveld, van een afstand gezien.
De boer riep de maaiers bij elkaar in zijn grote kamer, schonk hun royaal grote glazen wijn, zodat de kerels luid en vrolijk gingen kletsen – ze prezen de boer als de beste van alle werkbazen. Intussen haalde de slimmerik een zak geld op die hij liet rinkelen; hij maakte hun rekening op en telde rommelig het geld uit, zodat de halfdronken lummels er niet wijs uit konden worden. Boele en Krauwel en Sieper vermoedden dat er iets niet helemaal klopte, maar ze konden niet goed zien waar het mis ging en konden het niet goed uitleggen. De boer bleef wijn schenken, prees hun uitstekende werk, telde hardop de zilverlingen, vroeg de maaiers de volgende zomer terug te komen en vroeg of ze tevreden waren over de betaling.
De tafel lag vol blinkende zilverstukken; Krauwel twijfelde nog even en zei tenslotte: – Ja, het was verduiveld mooi geld, gauw kerels, strijk je deel maar op!
– Wil je nog eens natellen?
– Nee, nee, boer, we vertrouwen u, we hebben gewerkt zoals het hoort, u betaalt ons zoals het hoort.
Iedereen pakte opgewekt zijn geld en hing de klinkende muntstukken in een zakje dat ze op hun blote borst om de nek droegen. Ze waren blij, de kerels, dat ze zoveel geld hadden, maar in hun hart wisten ze dat ze bedrogen waren.
– De duivel heeft ons besodemieterd, zie Sieper toen ze buiten kwamen, maar vooruit, verdomme, we hebben toch maar mooi geld, het is het eerste, we zullen er geluk mee hebben, het is zeker verdiend!
Ze pakten hun spullen, lieten de wijn die ze niet meer konden opdrinken uit het vat weglopen en de hele bende vertrok zonder om te kijken, door de dubbele laan, op weg naar het zuiden. Ze zongen weer dat het galmde en liepen vol goede moed verder.
– We zullen niet ver hoeven te lopen, dacht Krauwel, zodra onze mannen aangekomen zijn zal Quélin zijn wagens sturen. Ze liepen nog de hele nacht door, maar tegen de ochtend kwamen er twee grote wagens aan met Borre en Labbe erop, die gebaarden en hard schreeuwden.
Het waren nog steeds dezelfde paarden en knechten van vorig jaar en de oude maaiers verheugden zich erop hun oude kennissen weer te zien.
Deel acht van de hertaling naar hedendaags Nederlands van De Oogst van Stijn Streuvels.
Ik kreeg van twee kanten, naast de tips en suggesties van meerdere mensen, concrete hulp in de vorm van uitgaven van De Oogst met uitgebreide notenapparaten. Opmerkelijk is dat er verschillende versies van De Oogst in omloop zijn – dat is niet zo vreemd als je weet dat er achtendertig verschillende drukken van het boekje bestaan, naast de bundel waar het als één van meerdere novellen in verscheen. Het opmerkelijke schuilt in het feit dat er soms hele zinnen zijn ingekort of weggelaten en woorden echt veranderd zijn. Ik zal me vanaf nu houden aan de tekst zoals die te vinden is in het Volledig Werk.