hong yingming's diepzinnige woorden die zich voeden aan de bron nummer 286 tot en met 290 vertaald door ruud moors
286
Door door een raam met open gordijnen, de groene berg met zijn heldere beekjes in de mist te zien verdwijnen en dan weer tevoorschijn te zien komen, raken we vertrouwd met de vanzelfsprekendheid van het bestaan van hemel en aarde. In de bamboebossen, die we her en der cultiveren, kunnen luidruchtige zwaluwen en tortelduiven zich nestelen om daarna uit te vliegen. Zo vergeten we dat er een verschil is tussen onszelf en alle wezens om ons heen.
287
Alle succes dat je kunt bereiken kun je uiteindelijk ook weer verliezen. Dat is waarom je je maar beter niet al te druk kunt maken in het streven naar succes. Alles wat leeft moet uiteindelijk ook weer sterven. Dat is waarom je je niet al te buitensporig moet inspannen om je leven zo lang mogelijk te rekken.
288
Een Daoïst uit de oudheid zei: ‘Met de schaduw van bamboe kan men geen stof opvegen. De weerspiegeling van de maan in het water van een vijver laat geen sporen na.’ De volgelingen van Confucius zeggen: ‘Het gebied rond een wilde bergstroom is vrijwel altijd stil en rustig. Ook als bloemen verwelken verstoort dat de rust van de natuur niet.’ Waarom zou je wachten op een vrij en ongebonden bestaan als je volgens deze inzichten leeft? Je kunt je beter handhaven door alles met elkaar te verbinden en als één geheel te zien.
289
De wind ruist door de pijnbomen. Een springbron klatert over de rotsen. Door, in alle rust, midden in het woud naar die geluiden te luisteren, leren we, op een vanzelfsprekende manier, met bewondering de essentie van hemel en aarde kennen. Zorgeloos staan we in het midden van de mist, als een schaduw in het hart van een wolk. Innerlijk leeg staan we midden in het schouwspel en zien we hoe hemel en aarde één geheel vormen.
290
Ook toen voor iedereen duidelijk was dat de provincie West Jin overwoekerd was geraakt door doornbossen en hazelaars, waren de heersers daar nog steeds trots op hun militaire vermogens. Ook toen de plaats Bei Mang, in de provincie Hunan, vol vossen en konijnen zat, hadden de heersers nog steeds een voorliefde voor het verzamelen van goud. Een spreekwoord zegt: ‘Roofdieren zijn, met enige moeite, nog wel te temmen, maar het menselijk hart geeft zich niet zo snel over. Een vijver in een dal is gemakkelijk te vullen, maar het menselijk hart is veel moeilijker met tevredenheid te vullen.’ Spreekt dat niet voor zichzelf?
Ruud Moors’ eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: