
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 3 nietsdoen
Al als klein kind was ik een opgewonden standje. Met name als ik me vernederd of beledigd voelde ontplofte ik en sloeg er op los. Ik zat in de tweede klas van de lagere school en droeg altijd een petje op mijn hoofd. Een degelijk petje met een klep aan de voorkant en een rand die naar beneden geklapt kon worden om de oren tegen de kou te beschermen. Als ik op het schoolplein arriveerde stonden er altijd een stel jongens op me te wachten. Die dromden dan om me heen totdat één van hen dat petje van mijn hoofd af griste en, voordat ik het terug kon pakken, naar een van de anderen gooide. Het hele stel genoot er joelend van hoe ik dan, tevergeefs, probeerde mijn petje terug te krijgen en zowat ontplofte van kwaadheid. Dat ontaardde altijd in een vechtpartij, die ik weliswaar niet kon winnen, maar naar mijn gevoel ook niet uit de weg kon gaan omdat ik mijn eer immers moest verdedigen. Keer op keer kwam ik verfomfaaid thuis, tot ergernis van mijn moeder die al die vuile kleren weer moest wassen.
Toen ze haar ergernis met mijn vader deelde riep hij mij bij zich. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij. Ik vertelde dat dezelfde club jongens iedere keer weer mijn petje van mijn hoofd gristen. ‘En dan ga jij er natuurlijk als een idioot achteraan,’ opperde mijn vader met een grijns. ‘Ja, wat moet ik anders doen,’ zei ik, ‘ik moet dat petje toch terug krijgen. ‘En wat als je nou niets zou doen?’ vroeg mijn vader. Ik keek hem volslagen niet begrijpend aan. “Weet je,’ zei hij, ‘ze pakken dat petje van je af omdat jij dan reageert zoals je reageert. Dan hebben ze jou precies waar ze je hebben willen. Maar als je helemaal niet reageert, dan weten ze helemaal niet wat ze moeten doen. Dan brengen ze dat petje vanzelf wel terug, en inplaats van dat jij je door hun laat bepalen, bepaal jij het.’
Ik geloofde niet echt dat het zou werken, maar als ik mijn petje niet terug zou krijgen kon mijn vader me dat ook niet kwalijk nemen omdat dat dan kwam omdat ik zijn suggestie had opgevolgd. Ik ging de dag daarop naar school met het petje op mijn hoofd en was nog nauwelijks op het schoolplein gearriveerd toen het weer van mijn hoofd werd af gegrist. Ik verbeet mijn innerlijke woede en deed niks. Het petje werd een paar keer overgegooid, maar zonder resultaat. Het clubje jongens raakte in verwarring. Omdat ik niet reageerde zoals zij verwachtten, wisten ze niet meer wat te doen. Ze probeerden me nog uit te lokken door het petje treiterend dichtbij te houden en dan weer over te gooien, maar toen ik ook daar niet op reageerde, raakten ze pas echt in verwarring. Ze probeerden vervolgens om me het petje in de handen te drukken, maar zo gemakkelijk kwamen ze niet van me af. ‘Ik hoef dat petje niet meer!’ schreeuwde ik terwijl ik het van me af gooide. Ze raapten het op en probeerden het me weer in de handen te duwen en ik gooide het net zo snel weer van me af. Uiteindelijk nam mijn broer, tot opluchting van het clubje treiteraars, het petje in beslag en gaf het aan mij. ‘Het is goed zo Rudi,’ zei hij.
Vanaf dat moment was het afgelopen met het van mijn hoofd grissen van mijn petje. Mijn vader had gelijk. Soms is het beter om niets te doen.
Jaren later las ik dezelfde wijsheid in de Dao De Jing. Mijn vader heeft dat boek nooit gelezen. Hoe hij dan aan die wijsheid kwam is mij, tot op de dag van vandaag, een raadsel.
In de Dao De Jing staat
De wijze mens doet wat hij doet door een standpunt in te nemen, niet door te handelen. Hij handelt door niet te handelen en zo regelt alles zichzelf.