Aan het strand stil en verlaten

De grote stille heide

   
Aan het strand stil en verlaten Op de grote, stille heide
bij het scheem’ren van de maan Dwaalt de herder eenzaam rond
zie ik daar een eenzaam paartje Wijl de witgewolde kudde
vol van weemoed aangedaan Trouw bewaakt wordt door de hond
Liefste ‘k moet je gaan verlaten En al dwalend ginds en her
morgen ga ik weer naar zee Denkt de herder: Och, hoe ver
maar we trouwen als ik thuiskom Hoe ver is mijn heide!
hier op hollands dier’bre ree Hoe ver is mijn heide, mijn heide!
   
Maar zij sprak ach liefste mijner Op de grote, stille heide
denk zo ver niet in ’t verschiet Bloeien bloempjes lief en teer
want de zee ligt vol met mijnen Pralend in de zonnestralen
en die dingen zie je niet Als een bloemhof heinde en veer
   
Aan het strand stil en verlaten En, tevree met karig loon
ziet men daar een meisje staan Roept de herder: O, hoe schoon
die al turend en al smachtend Hoe schoon is mijn heide!
wacht de komst van hare man Hoe schoon is mijn heide, mijn heide!
   
hij zou immers wederkeren Op de grote, stille heide
hij beloofde haar toch trouw Rust het al bij maneschijn
en dan krijgt zij zo’n verlangen Als de schaapjes en de bloemen
word ik toch zijn lieve vrouw Vredig ingesluimerd zijn
   
maar hij keerde nimmer weder En, terugziend op zijn pad
want de dood waart om ons heen Juicht de herder: Welk een schat!
en zij keerde telkens weder Hoe rijk is mijn heide!
aan het strand stil en alleen Hoe rijk is mijn heide, mijn heide!
   
Dobberend op de woeste baren  
zeilde ’t scheepje eenzaam voort  
Maar opeens wat er gebeurde.  
een ontploffing werd gehoord.  

Extra coupletten:

’t schip verging al in de diepte
angstig keek hij om zich heen.
Nergens kon hij redding vinden,
grote God, waar moet dat heen?

Terwijl hij worstelt met de golven
en de dood voor ogen ziet,
smeekt hij: God heb toch erbarmen,
‘k heb haar lief vergeet dat niet!