We kregen een mailtje binnen naar aanleiding van het verslag van onze correspondent in Cuba:

Nog iets over het reisverslag van de dame die Cuba onlangs bezocht.
Naar mijn gevoel was haar verslag en commentaar erg feitelijk en puur materialistisch. Natuurlijk, materiële welvaart is een uiterst belangrijk facet van het leven, maar er is meer … véél meer.
Graag zou ik iets gelezen hebben over hoe de mensen met hun situatie weten te leven en óverleven. Dát ze dat hoe dan ook doen, is duidelijk. Hoe belangrijk zijn culturele strategieën zoals -om er maar een paar te noemen- godsdienst, muziek(!) en familiebanden? Hoe moet de vraag “Zijn de mensen gelukkig?” beantwoord worden en welke maatstaven moeten we daarvoor aanleggen? Alleen maar materiële? Noord-Europese of Latijnsamerikaanse?

Ik ben zelf een jaar of drie geleden op Cuba geweest en ja … de feiten zoals zij die opsomde zijn grotendeels correct, maar haar verslag is té beperkt. Als vloeiend Spaans spreker was het voor mij natuurlijk veel eenvoudiger om met mensen te praten en te begrijpen en als antropoloog weet ik misschien beter welke vragen ik moet stellen en hóe die te stellen. Naar mijn mening heeft de Cubaan het naar ónze maatstaven beslist slecht, maar niet veel slechter dan welk Latijnsamerikaans volk dan ook, enkele uitzonderingen (Puerto Rico bijvoorbeeld) daargelaten. Vergeleken met grote bevolkingsgroepen in Argentinië, Brazilië of Venezuela gaat het de Cubaan beslist béter.
Over Haïti moeten we het zelfs maar niet eens hebben. En of ze nu geregeerd worden door een mislukte idealist (Fidel), een militaire junta, of door een democratisch gekozen dictator (interessante ‘contradictio in terminis’, maar wel correct – zie bijvoorbeeld de Venezolaanse president Chávez) of door wie of wat dan ook maakt uiteindelijk niet veel uit. Een selecte groep gaat erop vooruit en de bevolking is de dupe. Het systeem deugt niet, maar het zit in de
cultuur ingebakken en niemand heeft het ooit kunnen doorbreken.

Als er ergens optimisme was dat het systeem doorbroken zou kunnen worden was het wel in Cuba in 1959. Ik herinner mij dat nog goed. Ik ben ervan overtuigd dat Fidel een verwarde, maar oprechte idealist was toen hij Havanna binnentrok. Maar toen hij kwam te staan tegenover de politieke, economische en ideologische “powers that be” was hij verloren, een lichtgewicht in een hopeloze strijd. De enige uitweg die hij nog kón bewandelen was die van bluf, chantage, arrogantie en opportunisme om aan de macht te blijven. Dat laatste was van absoluut belang voor hem, want hij had zich al snel gemanifesteerd als een megalomaan met een paternalistisch complex. In eigen ogen is híj de enige die Cuba kon (en kan) besturen en omdat het hem meer dan veertig jaar gelukt is om te overleven hebben we allemaal de resultaten kunnen zien.
Ik laat het hier maar bij, hoewel ik nog úren door zou kunnen gaan.
 
(Jan Meijer – 5 september 2003)


Toen Beatrix en Claus in 1966 trouwden was er in Hilversum een popconcert. Het was toen – net als in veel andere Nederlandse steden – oorlog in Hilversum tussen de natnekkers en de toen al op uitsterven bedreigde vetkuiven (bullen vs kikkers of pleiners vs dijkers). Nabij de Expohal stonden honderden netjes naast elkaar brommers geparkeerd. De Puch’s van de natnekkers en de Kreidlers van de vetkuiven stonden echter op verschillende plekken. Het concert begon met een Belgische kuivengroep (The Jokers?). Hun Shadow-achtige muziek kon rekenen op een bombardament van graspollen en Cola-flesjes. Ze dropen na één nummer af om plaats te maken voor een plaatselijke beatband (The Caps?).
Daarna werden de zwarte Puch’s gestart en met mijn meisje achterop gingen we op weg naar een feesttent om te gaan dansen. Daar dachten ze dat die jongeren wel dol op de Jenka zouden zijn. Maar we kwamen toch echt voor ruige beatmuziek en niet voor ‘Letkiss’ van Gudrun Jankis. Toen daarop Trea Dobbs met de ‘Ploem ploem jenka’ werd gedraaid brak de pleuris uit.
Een nieuwe regen van Cola-flesjes was het gevolg. De politie werd er bij gehaald en een aantal raddraaiers werd afgevoerd om in de politiecel wat af te koelen. Meteen werden er een aantal Puch’s door de politie op technische gebreken nagekeken en in beslag genomen. Het is de gehele avond erg onrustig geweest in Hilversum. Even dachten wij om versterking uit Utrecht te gaan halen om het politiebureau te gaan bestormen.

(Dick van Aggelen naar aanleiding van de lijst van beste instrumentale singles aller tijden…)

(16 juli 2003)


Dag Holly,

Als de mensen in het centrum van Haren die in het gelukkige bezit zijn van een vijver, zich soms afvragen waar hun vissen blijven, ziehier het antwoord. Deze onverlaat zit geregeld op mijn huis- of schuurdak om naar goudvissen te loeren. Ik spreek hem wel eens toe: dat er toch voldoende overheerlijke bio-kikkers zijn in Harenermolen bijvoorbeeld, en dat hij toch geen type is voor gekweekte slappe goudwindes van de dierenwinkel. Dovemansoren! En als ik dan in mijn handen klap, kijkt hij eerst hautain naar beneden en gaat dan tergend langzaam op de wieken. Naar de vijver van de buurman.

 
Groeten, Trees.

reiger op dak


Haren, 20 juni 2003

 
Geachte gemeenteraad en College van B&W,
 
 
Met deze mail wil ik u laten weten dat het afschaffen van de kapvergunning een onzalig plan is. Op dit moment heeft deze regeling namelijk ook een grote psychologische functie’. Het geringe aantal afwijzingen zegt namelijk niets over het werkelijke aantal bomen dat gekapt zal gaan worden. Als mensen ongebreideld hun gang kunnen gaan, zullen meer bomen gaan verdwijnen dan u lief is.
Midden op mijn oprit (echt midden erop!) staat bijvoorbeeld een grote els. Hij is daar 30 jaar geleden terecht gekomen omdat er eerst geen oprit was, maar voortuin. Bij de reconstructie van mijn tuin heb ik een paar dode dennen gekapt. De els werd een discussiepunt. De man van de gemeente zei: die els is beeldbepalend geworden (namelijk erg groot), dus die vergunning wordt een probleem. Daarom heb ik hem niet aangevraagd. Dergelijke gevallen zijn dus niet in uw cijfers verdisconteerd. Hoeveel mensen zouden geen vergunning hebben aangevraagd omdat ze hem toch niet dachten te krijgen? En hoeveel van die mensen gaan nu aan het kappen? U weet dat niet.
 
Daarom: Wil Haren de groene parel blijven, dan zit er maar één ding op: De kapvergunning handhaven!!
 
Met vriendelijke groet,
 
Trees Roose

Beste Holly,

Met interesse heb ik je artikel over kapvergunningen op je website gelezen.
Ik ben het dan ook helemaal met je eens.
Gelukkig heeft er nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Dat gebeurt aanstaande maandag in de raadsvergadering.
Zelf ben ik raadslid voor GroenLinks en we zullen er alles aan doen om dit tegen te houden.
Ons standpunt is dat het huidige systeem gezien de bufferwerking (en ontmoedigingsbeleid) gehandhaafd moet blijven, tenzij een oude wens van ons in vervulling gaat namelijk inventarisatie en registratie van waardevolle bomen
in Haren. Deze bomen beschermen en dan kunnen we nadenken over versoepeling van de regels.

Punt is dat er veel loon- en advertentiekosten (2 x Harener Weekblad) gemaakt worden voor veelal dunnere, kleine bomen (coniferen e.d.). De norm is nu 10 cm. doorsnede, er gaan stemmen op om dat op te trekken naar
30 cm. doorsnede. Dat vinden we te veel. 15-20 cm doorsnede kan voor ons een optie zijn.

Misschien kan ik je voorbeeld over de buurman met de oude eik gebruiken voor
mijn ‘betoog’ in de raad. Ik hoop dat je daar geen bezwaar tegen hebt.

Hartelijke groeten,

Mariët van Zuijlen

(18 juni 2003)


Beste Holly Moors,

Dank voor je email. Ik wist al van je bestaan omdat Ved Mehta me een kopie
van zijn mail aan jou had gestuurd. Nu heb ik ook gelegenheid gehad je
webpagina te bezoeken en daarmee wil ik je graag complimenteren. Ik vond het
allemaal heel interessant en lezenswaardig wat je daar wereldkundig maakt.
Chapeau. Ik was ook gecharmeerd van je “landschapjes”, moet ik zeggen.

Het gretigst heb ik natuurlijk je stukje(s) over vertalen en vertalers
gelezen. Ik deel je mening over John Vandenbergh, maar ik moet er helaas aan
toevoegen dat hij school heeft gemaakt in de Nederlandse vertalerswereld en
dat er heel wat zijn die in zijn modderige voetsporen volgen. Eigenlijk ligt
zoiets wel voor de hand, want talent is nu eenmaal dun gezaaid, en als je
zijn manier van vertalen tot norm verheft, dan hebben ook de mensen met
weinig of geen talent kans om volop mee te doen. Maar misschien oordeel ik
te cynisch. De voorbeelden die jij geeft zijn smakelijk en grotesk, maar hij
sloeg op een eenvoudiger niveau voortdurend met bewonderenswaardige
nauwkeurigheid de plank mis. “The cars were waiting” vertaalde hij
bijvoorbeeld consequent met “De auto’s stonden te wachten”, terwijl wij in
zo’n geval natuurlijk gewoon zeggen dat de auto’s klaarstonden. Daaraan kun
je eigenlijk meteen zien dat hij geen aanleg voor vertalen had.

Wat vertaalde titels betreft moet ik geloof ik met je van mening
verschillen. Ik weet niet of er een verband is tussen een slecht vertaalde
titel en een slechte vertaling, want de vertaler heeft namelijk over de
titel niets te zeggen, dat staat in elk contract. Het is de uitgever die –
om commerciële redenen – bepaalt wat de titel van een boek wordt. De
vertaler mag daar hoogstens in “adviseren”. Waarom vind je eigenlijk “Vanger
in het koren” beter dan “Puber”? (Niet dat ik dat laatste nou zo’n goede
vondst vind.) Die letterlijk vertaalde Engelse titel heeft geen enkele
betekenis in het Nederlands, maar voor een Engelsman en een Amerikaan is het
een regel uit een bekend volks- of kinderliedje. Heb je trouwens die laatste
Nederlandse vertaling, door Johan Hos, van “Catcher in the Rye” gelezen? Die
heb ik halverwege de eerste bladzijde al meteen aan de kant gegooid. Holden
zegt daar “… in de eerste plaats…”. Ja, dat zeggen jongetjes uit
Amsterdam-Zuid die op het gymnasium hebben gezeten, zoals Johan Hos,
misschien, maar niet zo’n jongen als Holden, die zegt dan in het Nederlands
“ten eerste”. Het is een detail, maar juist dat detail geeft aan dat de
goede toon niet getroffen wordt, en toon in alles in dat boek.

Ik deel ook je mening over Ved Mehta. Het is een verademing om hem te lezen,
zeker in deze tijd. Hij schrijft een sierlijk, glashelder, klassiek soort
Engels dat zou moeten worden uitgevonden als het niet al minstens
tweehonderd jaar bestond. En wat hij te vertellen heeft is altijd
interessant. Ik begrijp ook niet waarom hij niet wereldberoemd is. Misschien
komt het omdat hij niet op televisie wil. Eén keer bij Ophra Winfrey en zijn
naam is gemaakt, heb ik de afgelopen maanden vaak gedacht. Ik kreeg zijn
boek destijds tegelijk aangeboden met een Canadese roman die voor wel vier
literaire prijzen is genomineerd, maar ik hoefde geen seconden te aarzelen
welk boek ik ging doen. Die Canadese roman kon mijn aandacht niet langer dan
een bladzijde of vier vasthouden, terwijl ik het boek van Ved Mehta in één
ruk uitlas. Ik weet niet of je het gelezen hebt, maar ik vond vooral de
brieven van Lola pure poëzie.

De vertaling verschijnt bij uitgeverij De Geus, waarschijnlijk in september,
want ik krijg half juni drukproeven.

Misschien moeten wij maar een Ved Mehta Fanclub in Nederland oprichten.

Vriendelijke groet,

Jos den Bekker


Moi Moors,

Ik zag dat Draaisma’s laatste boek tot je noordelijke favorieten
behoort. Indertijd was ik de eerste die een recensie schreef, en ik
kan je wel vertellen dat ik maar wat blij was dat de andere die erna
in kranten stonden ook heel positief uitvielen.

Hieronder dat UK-verhaal.
Veel leesplezier nog!
Harry Perton

De raadselachtige wetten van het zich herinneren

Leeuwarden, 1967. Een schooljongen damt graag, maar hij trapt nog in de allerdoorzichtigste valletjes. En daarom speelt hij aan het laagste bord van zijn team.Op een dag treedt dat team aan tegen een andere schoolploeg, die de nog iets jongere, maar dan al zeer gevreesde Harm Wiersma – de latere wereldkampioen
dammen – in zijn  gelederen heeft. Zonder dat ze er veel woorden aan vuil maken, wijzen zijn teamgenoten hun minst getalenteerde kameraad aan om tegen Wiersma
te spelen. Zo maakt hun sterkste speler nog een kans op bord twee, en hopen ze als ploeg te triomferen. De “slapste” krijgt een kop als een boei, maar laat zich
gewillig naar de slachtbank voeren, aan bord één.

Dat zwakke dammertje was Douwe Draaisma, nu psycholoog aan de RUG. Inmiddels is hij 48, maar hij herinnert zich die vernederende, schaamtevolle ervaring
nog, alsof ze gisteren plaatsvond. Het geheugen, zo beseft hij nu, legt krenkingen haarscherp vast. De damwedstrijd tegen de latere wereldkampioen vormt een van de weinige autobiografische herinneringen van Draaisma zelf in zijn laatste boek, ‘Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt’. Dat boek gaat over de raadselachtige wetten van het ‘autobiografische geheugen’, waarin mensen hun persoonlijke lotgevallen opslaan. In het boek, een bundel van gedeeltelijk eerder
gepubliceerde essays, behandelt Draaisma een scala aan onderwerpen, die met dat autobiografische geheugen te maken hebben. Om maar wat te noemen: de incidentele en visuele aard van vroegste herinneringen, de rol van geuren bij het zich heugen, de uitzonderlijke familiefoto’s die alledaags leven registreren, de met precieze omstandigheden omgeven memorie aan gebeurtenissen die collectief grote indruk maakten, zoals als de moord op Kennedy, het geheugen van autistische geheugenwonders en blinddammers, de herinnering bij concentratiekamptrauma’s, en het verschijnsel dat autobiografische reminiscenties van ouderen kwantitatief een piek vertonen bij belevenissen van rond hun twintigste jaar.

Dat boek van Draaisma lijkt dus op een pak van Sjaalman, maar er zitten wel degelijk rode draden in. Zo sluit routine het beklijven van herinneringen duidelijk uit.
Kinderen bijvoorbeeld, hebben wel degelijk een goed geheugen, maar veel van hun indrukken vallen later onherroepelijk weg, omdat ze opgelost raken in de soep van de vanzelfsprekende levenservaring. Daarentegen maken geuren juist vaak jeugdherinneringen los, teminste, als je ze een hele poos niet geroken hebt en uit je alledaagse leven verdwenen zijn. Door die ontstentenis raken de oude associaties niet door nieuwe verstoord en blijken ze nog volledig intact oproepbaar.

Bij zijn analyses begeeft Draaisma zich op een bewonderenswaardig breed terrein. Psychologie, taal- en letterkunde, wetenschaps- en kunstgeschiedenis, filosofie, psychiatrie, evolutiebiologie en neurologie, al die disciplines zitten in zijn essays. Vaak loopt hij eerst allerlei verklaringen voor een geheugenverschijnsel langs, om uiteindelijk tot een meest plausibele theorie te komen. En het gelukkigst is hij dan, als hij ‘zachte’ psychologie en ‘harde’ neurologie  met elkaar weet te verbinden. Daar put hij een “bijna esthetische bevrediging”  uit.
Zo bestrijdt Draaisma bij zijn behandeling van de ‘déjà vu’ – het plotseling opkomende, vluchtige en beklemmende gevoel  een ervaring tot in de finesses eerder meegemaakt te hebben – op spitsvondige wijze de theorieen die dat fenomeen willen duiden aan de hand van eerdere levens of herinneringen aan dromen.

In navolging van de aloude Heymans legt Draaisma een verband met ‘depersonalisatie’ – het zich opeens vreemd voelen in een bekende wereld, waarbij je het eigen handelen als van een afstandje waarneemt. Waar een déjà vu het nieuwe immers vertrouwd maakt, lijkt bij depersonalisatie het vertrouwde juist nieuw. Vaak
komen beide verschijnselen voor bij vermoeidheid en slaapgebrek, bij emotionele, stemmingsgevoelige en onregelmatig levende mensen, bij schizofrenen en epileptici. Via de omweg van de psychiatrie belandt Draaisma dan bij de fysiologie van de hersenen, omdat in beide gevallen de hippocampus, het herinneringscentrum in de hersenen, geactiveerd wordt. Wat in de persoonlijke beleving misschien ver uiteen
ligt, zit neurologisch uiterst dicht bij elkaar.

Eenzelfde pad loopt Draaisma af bij zijn verklaring van de ‘panoramische terugblik’, dat wil zeggen de kaleidoscopische levensfilm die mensen in doodsnood aan zich voorbij zien trekken, waarbij ze ook een volkomen lucide waarnemer van de eigen belevenissen in het verleden zijn.  Volgens Draaisma komt er in zulke stress-situaties eerst een hoop adrenaline vrij in de hersens, die daardoor uiterst geactiveerd raken en vliegensvlug allerlei gedachten vormen. Bijna tegelijkertijd echter verdoven endorfinen, dat wil zeggen opiaten die de hersens zelf aanmaken, zintuiglijke prikkels van buiten. Daardoor volgt op de acute, verlammende paniek een uiterst serene, weldadige kalmte, maar die verdoving ontremt wel delen van de
hersenen die met herinneringen en tijdbesef te maken hebben, zodat er allerlei beelden uit het verleden opkomen in een spontane, krachtige en levendige montage.

In zijn beschouwingen plaatst Draaisma zich in de niet- experimentele wetenschapstraditie van de negentiende eeuwse Engelse gentleman-scientist Galton, die zijn eigen geheugen-associaties onderzocht`, een traditie die een poos uit zicht verdween, tot ze  in de jaren zeventig weer opgepakt werd door mensen als de Leidse hoogleraar Wagenaar, die een dagboek-studie deed naar de werking van het geheugen onder natuurlijke omstandigheden. Ook heeft Draaisma zo te zien veel op met de “romantische wetenschap” van de Russische onderzoeker Lurija. Al met al schreef hij een uiterst zinnig boek, ja zonder meer een prachtboek dat
de lezer veel denkgenoegens verschaft.

Douwe Draaisma – Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt
Historische Uitgeverij, Groningen
 


Holly,

 
door u aangestoken heb ik nog even in mijn archief gekeken,
en daar een kaartje gevonden dat ik twee jaar geleden in Portugal heb gekocht.
(wat heet, ik heb een heel stel gekocht)
Ze zaten in een gewone kaartenmolen in Praia de Mira, en ze hadden daar al zo’n 40 jaar doorgebracht denk ik,
mede gezien de verkleuring.
Huivert!
 
grfrk
(23 februari 2003)

praia de mira


Moi Moors,

Helemaal eens met je positieve Parool-evaluatie. Zelf krijg ik elke
middag hun lunchnieuws in de electronische postbus, en naar
aanleiding daarvan koop ik ‘m vaak bij postagentschap Wildschut
aan de Meeuwerderweg. Ik ben daar de enige niet, trouwens. Het
komt nogal eens voor dat het laatste exemplaar net voor mijn neus
weggekaapt is door Nanne Tepper, de schrijver, die bij ons in de
buurt woont.
Moeten we maar niet eens actie gaan voeren voor een Groninger
editie van het Parool? Weg met het monopolie van het vaak
schaamteloos-subjectieve Dagblad van het Noorden, waarvan sommige redacteuren
menen dat ze zich alles maar kunnen veroorloven…
Jammer dat ik dit niet kan posten op een gastenboek op je site,
voor eventuele adhesie-betuigingen!

Vriendelijke groet,
Harry Perton

(6 februari 2003)