
sluimerende letteren - 5 - nogmaals de dapperstraat
Verleden keer ging het hier over De Dapperstraat van J.C. Bloem. We blijven daar nog even staan.
De Dapperstraat
Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.
Dit heb bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat
JC Bloem
Als je naar de tekst van het gedicht kijkt met de vraag wat is het vreemdste woord in het gedicht, los van de fraaie aforistische regels? Dan luidt het antwoord: villaatjes. Een merkwaardig zelden gehoord verkleinwoord. Maar J.C. Bloem wist wel wat een villa en een villaatje was. Hij groeide namelijk zelf op in deze burgemeesterswoning te Oudshoorn. Met inderdaad de hele toepasselijke naam Villa Nuova! Oudshoorn is tegenwoordig opgeslokt door de gemeente Alphen aan de Rijn; in de topografische atlas bestaat zelfs de naam niet meer. Wel zag ik dat Villa Nuova nog steeds bestaat en recent is omgebouwd tot een appartementencomplex. Volgens Clara Eggink, de vrouw die zo goed en zo kwaad als dat ging met de nodige tussenpozen het leven met Bloem deelde werd Jacques zijn leven lang verteerd door heimwee naar deze idyllische plek uit zijn kindertijd.
Geboorteplaats en sterfplaats van de dichter zijn twee zeer landelijk gelegen gaten: Oudshoorn en Kalenberg. Wie weet dat hij ook nog werkte bij kleinere rechtbanken in St. Nicolaasga, Breukelen en Warnsveld heeft niet echt het idee dat het hier om een stedenbedwinger gaat. Edoch, Bloem studeerde in Utrecht, was nachtredacteur van een krant in Rotterdam in de jaren twintig, woonde vervolgens vrij lang in Den Haag en we vonden hem ook terug in Amsterdam. Kortom een rusteloos poëet die net zo goed als Slauerhoff had kunnen dichten: Alleen in mijn verzen kan ik wonen. Het oeuvre van Bloem is niet groot maar het is wel het werk van een echte dichter. Zo eentje die allen maar woorden aan elkaar kan smeden en anders niet. Zijn motto had kunnen luiden: 12 gedichten, 13 ongelukken.
Ik kan dan ook nu al uitkijken naar de grote Bloembiografie die voor dit voorjaar is aangekondigd…
De Dapperstraat van Nescio
Vier jaar ouder dan Bloem was J.H.F. Grönloh, beter bekend als de schrijver Nescio.
|
Zijn verhaal Insula Dei uit 1942 speelt ook in de Dapperstraat en omgeving (Nescio: “Een onherbergzame wereld en een havelooze wereld. Kou en armoede… Dit is niet zoo maar een dag in Februari, dit is een dag in de laatste Februari-maand, waarna geen maand meer komt.”). De hoofdfiguur Dikschei ontmoet daar in de rij voor melk (oorlogswinter!) zijn oude vriend Flip met wie hij dertig, veertig jaar eerder stad en land afreisde naar mooie plekjes in de natuur. Flip heeft na het verlies van zijn vrouw aan tbc zich met die herinneringen teruggetrokken op een eiland in zijn hoofd (insula dei) en leeft bij de herinnering: “M’n eiland is een klooster. Zonder muren, een groot klooster. ´t Dapperplein is daar niet. En als ik op ´t Dapperplein sta, sta ik daar niet zelf”. De hele novelle bestaat eigenlijk uit de overwegingen van Dikschei of hij dat navolgens- en geloofwaardig vindt of niet. Dit alles op de volstrekt eigen Nescio-wijze opgeschreven waardoor het een aangrijpend, weemoedig verhaal wordt; een sleutel tot zijn hele oeuvre. Overigens had Nescio niet lang daarvoor een dochter aan tbc verloren. Het verhaal ontleent zijn lading er aan dat het onder de oppervlakte eigenlijk een dialoog over rouwverwerking is tussen twee personen in het hoofd van de schrijver.
Een berkenlaantje als dit langs de reeds lang opgeheven spoorlijn bij station Aalst-Waalre speelt een grote rol in Insula Dei:
“Woensdag 9 Juli 1941, half tien, Duitsche zomertijd, de zon staat laag. Tegen den avond van een ondraaglijk heeten dag. Een smal fietspad tusschen jonge berkjes. Achter me Waalre, achter me ook de tooverachtige berkenlaan van Waalre naar ´t station. In dit late uur is die vol schaduw, alle schaduw van dezen vlammende dag heeft zich verzameld onder deze boomen. Maar hier en daar goudt nog wat zon er in, een zware wagen schokt langzaam voort onder een zwaar gewelf van takken en bladen, de zon glijdt over den achterkant, de voerman loopt er naast, ginds ionkt de lage zon nog even op een fiets, het oog ziet het einde van deze allée niet, het gewelf eindigt in diepe schaduw, deze weg moet ergens heen gaan waar ´t goed is en vredig en waar een statige man en een slanke vrouw met fijne gezichten op mij wachten in een wit huis, met een groot gazon er voor en beuken en linden er om heen en waar de thee op ´t lichtje staat. “
Bloem kon Insula Dei niet kennen van Nescio, omdat het pas in 1961 voor het eerst in druk verscheen in de bundel Boven het dal. Toch is het opmerkelijk dat die steedse armoedige buurt in Amsterdam Oost beide schrijvers er in de jaren veertig toe verleidde om hun gedachten over de diepere betekenis van natuur en landschap nu juist te contrasteren met die ene Dapperstraat. Die daarmee op slag zo´n beetje de meest lyrische straat van Nederland is geworden.
Hans Schoen
PS
Volgende keer volgen we het geasfalteerde spoorlijntje diep de treinliteratuur van de negentiende eeuw in. Dan komen we in deze rubriek ook eindelijk eens uit de buurt van dat Amsterdamse Oosterpark.
Wekelijks zal in deze rubriek van Hans Schoen een klein stukje staan over literaire faits divers, zoals deze liggen te sluimeren op de zolder van zijn geheugen. Het zal meestal handelen over vergeten of half-vergeten schrijvers of over kleinigheden van letterkundige aard. De actualiteit zal geheel geschuwd worden. Kortom tres petite histoire literaire.