|
de
geschiedenis van mijn tanden - een feuilleton door trees roose |
|
9
(‘’Tja,’’, had de oude rector gezegd, ‘’ik weet het niet, een meisje met
jouw verleden’’ Het ulo-diploma van de suffe avondschool waar ik mijn
tweedekansonderwijs had genoten liet echter achten en negens zien, zodat hij
moeilijk kon weigeren. ‘’Goed, we proberen het’’, zei hij ten slotte. ‘’Maar
je moet je wel realiseren dat hier op school heel andere meisjes zitten dan
jij. Jij woont al zelfstandig, dan kennen we hier niet. Ik hoop niet dat je
een slechte invloed hebt. Ik wil hier geen klachten van ouders’’. Daar zat ik dus tussen de meisjes met de bruine benen, de hockeysticks, de mooie gympen, de muziekles en de witte tanden. Ik had een goede entree willen maken, maar zonder voortanden was dat mission impossible. Scene:
een van de klasgenoten werd achttien jaar. Ach, Daniëlle. Ze was
ontegenzeggelijk een stuk: lang blond haar, stralende filmsterrenlach,
geweldige benen, rood lederen minirok en ook nog eens een vader die tandarts
was. Op die dag kwam ze met een klein blauw autootje naar school. ‘Van pa
gekregen’’, riep ze vrolijk. Nonchalant gooide ze het portier in het slot. Op een dag was het tandvlees van mijn bovenkaak weer strak, de lege kaakrand voelde hard en gezond aan tussen de verloren staande hoektanden, en er volgde een nieuwe afspraak met de tandarts. Ik moest Happen. Nu is dit een onschuldig woord, happen. Een goudvis hapt naar voer en een hond naar de postbode, maar dit grote Happen had door de verhalen van mijn moeder welhaast mythische dimensies gekregen. Het hoorde bij haar verhaal over het leegtrekken van haar mond. ‘Maar het happen’’, zei ze altijd, ‘dat was het ergst. De tandarts smeerde dan een grote berg warme smurrie in een enorme metalen klem, en die stopte hij in je mond. Met zijn duim, kijk zo, drukte hij dat ding dan strak tegen de achterkant van je verhemelte aan. Die rotzooi liep er dan uit en kwam in je strot terecht. Daar lag je dan, met zo’n klem, kokhalzend van dat spul in je keel, maar je moest volhouden. Het moest! Ik dacht echt dat ik zou stikken’’. Daarom
had ze na haar eerste gebit nooit meer een nieuw genomen. Ze wilde nooit
meer Happen, nooit meer. Haar kaak was in de loop der jaren ingevallen, en
haar tanden pasten niet meer, het gebitplaatje was inmiddels zo dun als een
ouweltje, maar geen mens kreeg haar meer naar de tandarts. Toen ik
dus op weg ging voor het happen, voelde ik me beklemd en vroeg me af of ik
er wel levend vandaan zou komen. Ik opende mijn mond voor de tandarts en
voelde dat als een soort overgave. Met zo’n gapend gat lig je feitelijk in
je blootje, en ook in later jaren heeft geen mens dit ooit meer zo gezien. Gelukkig zei de tandarts: ‘’Ontspannen je keel openhouden en door je neus ademen’, anders had ik dit nu niet opgeschreven. De natuurlijke neiging om de strot af te klemmen als er iets onwelgevalligs naar binnen wil glijden moest uit alle macht onderdrukt worden. In mijn ervaring duurde het wel tien minuten voordat hij terugkwam en het ding stevig bij het handvat beetgreep. De gestolde was had zich klemvast om de overgebleven tanden en kiezen gesloten en toen de tandarts begon te wrikken, kreeg ik enkele seconden lang een hete sensatie. Ik wist het zeker. In die klomp was zouden weldra alle overgebleven tanden en kiezen omhoogsteken, want die werden er nu uitgetrokken. Ik had de gewaarwording van een bovenkaak vol tandwortels waar aan getrokken werd, alsof er aan elke tand en kies afzonderlijk een nijptang zat.
Dezelfde procedure moest zich vervolgens nog eens aan mijn onderkaak
voltrekken.
Anderhalve week later zat ik er weer. Met de
klanken van een triomfmars in mijn hoofd zat ik die dag in de trein. De
tandarts zei: ‘Zo, we gaan eens even kijken hoe het zit’’. Hij pakte een wit
gipsen afgietsel van mijn gebit waartussen, oh heerlijk gezicht, een rijtje
splinternieuwe witte voortanden stond. Terwijl hij zijn handen waste, keek
ik met intense belangstelling naar de driedimensionale reproductie van mijn
binnenste. Ik wilde het pakken, maar dat mocht niet. Hij klapte het gebitje
open en klemde voorzichtig de prothese tussen zijn vingers. Er bleek een
roze kunststof verhemelte aan te zitten. Het kon me niets schelen. Erin,
erin met die handel! Ten slotte hield hij het onder de kraan, spoelde het schoon met een borsteltje en ik mocht gaan liggen. De tanden werden in mijn mond gestopt en ik schrok. Ik was zo gewend aan mijn lege mond, dat ik nu het gevoel had een enorme muil vol tanden te hebben, een soort gigantische lamaharses waar grote voortanden uit staken, een bever met van die keiharde gele konijnachtige knaagtanden onder zijn neus. Ik moest nog even blijven liggen en hij inspecteerde hoe de uitsteeksels van het roze frame tussen de kiezen pasten. Het sneed gemeen in het tandvlees, maar reken maar niet dat ik daar iets van ging zeggen. Het was mijn feestje vandaag en dat liet ik door niks verstoren. ‘Prima, prima, netjes’’, zei hij alsmaar, maar ik wilde weg. Ik wilde alleen zijn met mijn nieuwe mond. Hij duwde met twee duimen mijn bovenlip omhoog als een paardenhandelaar op de markt en keek vorsend naar het aangezicht vanaf de voorkant. ‘’Mooi, mooi’, zei hij weer, ‘’een hele verbetering’’. Snel keek ik vervolgens in de spiegel, maar het drong nog niet door. In de trein terug glimlachte ik in het raam van de coupe naar mezelf en ontwaarde vaag, het glas was grauw en vies, een witte streep. Thuis
stond ik uren voor de spiegel. Mijn bovenlip was wat voller geworden en
sloot wat ronder om de tanden, nu het gat weg was. Dat was ontegenzeggelijk
een vooruitgang. Als ik glimlachte, gleed de lip niet meer naar binnen, maar
bleef mooi strak zitten. Ik speelde een gesprek in de kroeg na, en deed een
sketch voor de spiegel. En dan
het moment suprème, de apotheose, de ultieme oefening voor de vastgezette
wangspieren, de slotakkoorden waarvoor de opmaten al jaren geleden waren
begonnen: de bevrijdende, brede lach. Verwachtingsvol keek ik naar mijn
spiegelbeeld.
|