|
de oogst - 10 - van stijn streuvels |
Deel tien van de hertaling naar hedendaags Nederlands van De Oogst van Stijn Streuvels. Ineens is er ook weer een woord dat ik niet thuis kan brengen: "Hij telde de werkers en de stuiken, bezag hun doening..." Het blijken bossen van acht tot tien schoven koren te zijn die staan te drogen.
Suggesties voor betere oplossingen zijn nog steeds welkom. |
Bij de eerste schrik, net
voordat hij weer in de werkelijkheid terugkeerde, was hij liever dood
geweest om in zijn droomwereld verder te kunnen leven. Toch ging hij
gewillig met Wies mee. Hij voelde zich nog steeds goed en prettig van dat
grote geluk dat door zijn lichaam zinderde en daarom hoopte hij vandaag met
wat meer gemak de hitte te verdragen, omdat hij nu zeker was van Lida's
liefde voor hem. Als hij het goed uitgerekend had moest ze rond deze tijd
zijn brief gelezen hebben, en ze was hem antwoord komen geven! Ze had
gelachen om zijn ongeloof en zei duidelijk tegen hem: - Heb je op de zon liggen
wachten? lachte Sieper. En de zon stak vreselijk, maar de maaiers verslapten niet. Ze voelden het knijpen door hun lichte, losse kleren heen. Ze voelden het bijten op hun hoofd, en toch hielden ze stand: ze bogen hun kop en de sikkel bliksemde glimmend bij het op- en neergaan, om het hardst. Met het groeien van de hitte stookte er een razernij door hun armen en ze hielden ze sterk. Nog dieper bogen ze naar de grond, klemden hun kaken op elkaar en lieten het zweet vrij van zich af lopen. Een enkele keer durfde Rik zijn hoofd omhoog te doen maar hij schrok van wat zijn ogen zagen. De zon was de bijtende ronde gloeiende bol niet meer op een zekere plek in de hemel, maar de hele luchtkoepel stond in lichterlaaie, alles was hemel en vuur! Het regende geen hitte, het waren duidelijk uitgetekende likkende vlammen die omhoog woelden en tussen het koren kwamen spelen, naast hen en om hem heen en over het hele afgeschoren land. De kerels, Sieper en Boele en de
anderen, overal waar hij keek langs de rij, kapten allemaal vlijtig, en ze
brulden zelfs een lied door hun schorre keel. Hun sikkel sloeg steeds maar
opnieuw, ze zwommen in hun zweet, maar hun armen zwaaiden steeds sneller, al
sloegen de vlammen hun om het lijf. Een sterke golf lucht draaide de
vlammen om, ze krulden en werkten zich weer omhoog, hoog in spitse
bliksemende speren kletterend, machtig als een feestvuur. Rik wist dat het met hem gebeurd
was; er kwam een vuurspits op hem toeschieten en de jongen viel overdonderd
achterover - toen, niets meer. Veel mannen kwamen erbij om te
kijken; Rik was nog steeds bewusteloos, maar hij ademde nog wel. Ze legden
zijn hoofd recht, goten een slok wijn in zijn mond, maar de drank bleef in
zijn keel pruttelen en liep langs een hoekje van zijn lippen over zijn
ontblote borst. Op het laatst begon Wies te zweten van onmacht en angst, hij liep rond, sleepte Rik voorzichtig tot in de schaduw van wat graanschoven, legde een bundel onder zijn hoofd en bleef erbij geknield zitten wachten op wat leven en verbetering. Maar Rik's gezicht werd alleen maar bleker, zijn ogen draaiden moe en pijnlijk, alsof ze om hulp zochten die niemand kon geven, en al zijn ledematen rekten zich uit en lagen daar verlamd zonder te bewegen. - Rik, jongen! schreeuwde Wies
en hij voelde een groot verdriet opkomen, de tranen rolden samen met de
zweetdruppels over zijn gezicht. Hij kroop nu heel dichtbij, met zijn mond
tegen Rik's oor. Wies zat als versteend te kijken, hij geloofde er geen woord van dat de jongen nu dood was, voor altijd dood om nooit meer op te staan. Hij had hem door elkaar willen schudden, opwekken uit die stomme slaap, maar hij voelde angst en een grote eerbied voor wat nu een lijk was, en hij durfde de jongen niet meer aan te raken. Hij keek om zich heen voor hulp. De makkers werkten stug door, maar in de verte kwam in een werveling van stof dwars door het koren een ruiter aanstormen. - Quélin, Quélin komt er aan!
riepen de mannen. Ze bogen hun hoofd nog dieper en werkten zonder op of om
te kijken. De grote boer zat als een reus op zijn gigantische bruinrode
gevlekte hengst en hij keek over het land naar het afgemaaide koren. Hij
telde de arbeiders en de schoven koren, bekeek hun bezigheden, en draaide
zijn hoofd naar Wies die bij zijn makker zat, en dichterbij komend zag hij
dat de jongen dood was. Wies zijn verdriet kende nu geen grenzen; Rik lag daar nu echt dood, hij moest het wel geloven, en thuis, thuis hoopten ze op een goede terugkeer. Hij had er nu spijt van dat hij de jongen zo vaak voor de gek had gehouden met zijn onhandigheid, en hij voelde wat een immense leegte er in zijn leven zou komen nu hij dat kleine joch zou moeten missen dat altijd zo trouw was en die hem altijd zo vriendelijk kon aankijken. Hij voelde nog eens - al was het hopeloos - aan die handen en voeten, maar alle leven was eruit. De bromvliegen kwamen er al aan en gonsden rond het lijk en Wies moest ze steeds wegslaan. Tegen de avond kwam er een paard
en wagen het land opgereden met twee mannen; zij laadden de dode Rik op de
wagen en reden naar de boerderij. Alle maaiers volgden in een lange rij; hun
bruingebrande en bezwete lichamen zagen er ernstig uit en ze zeiden bijna
niets. Het leek alsof ze uit een slachting kwamen, halfnaakt, met blote
armen en borst, zo liepen ze moedeloos achter de wagen aan. Twee timmermannen van de boerderij maakten een ruwhouten kist, ze draaiden Rik in een laken en legden hem erin. Dat gebeurde in de grote, donkere schuur bij het schijnsel van twee lantarens en in het bijzijn van alle maaiers die in een kring zwijgend naar het werk van de timmerlieden staarden. Toen het klaar was bad de oude Tremmel drie onzevaders en de akten van Geloof, Hoop en Liefde; - alle omstanders antwoordden mompelend. Wies hield het niet meer uit, - hij verstopte zich in de donkerste hoek van de schuur, sloeg zijn handen voor zijn gezicht en huilde hartstochtelijk, zodat al de ruwe bonken medelijdend naar de jongen omkeken. In de tent werd Riks zak met gereedschap en spullen onderzocht in het bijzijn van iedereen; Krauwel telde het geld en de kledingstukken, en samen met zijn slaapspullen werd alles gebundeld, in elkaar geknoopt en weggelegd onder de bewaking van allemaal.
|