
pol - hoofdstuk 5 - een verhaal van ruud moors
Voordat hij een rijbewijs had, had Robert al een auto; een sportwagen waarmee hij op het landgoed van zijn vader rondscheurde. Hij hield ervan om zo snel mogelijk op te trekken zodat het grind vanonder de wielen spoot en zo snel mogelijk de bocht om te scheuren met zo’n hoog mogelijke snelheid. Dat ging, op de dag af, twee maanden goed en toen knalde hij frontaal tegen een boom. Na een maand had Robert een nieuwe auto van zijn vader losgepeuterd. Nog een maand later haalde hij, op miraculeuze wijze, zijn rijbewijs. Met een vaart van 130 kilometer per uur reed hij de poort van zijn vader’s landgoed uit.
‘Als ik het varken ‘woef’ laat zeggen en de hond ‘boe’ terwijl ik de koe ‘knor’ laat zeggen, wat zegt de koekoek dan?’ vraagt de oude God aan Petrus de Rots. ‘Huh?’ zegt deze. ‘Als ik het varken ‘woef’ laat zeggen en de hond ‘boe’ terwijl ik de koe ‘knor’ laat zeggen, wat zegt de koekoek dan?’ herhaalt de oude God. Petrus fronst zijn wenkbrauwen en aait nadenkend over zijn kin. ‘Ik heb geen idee!’ zegt hij na een tijdje. ‘Waarom zou ik een koekoek ‘ik heb geen idee’ laten zeggen?’ grijnst de oude God. Petrus haalt zijn schouders op en zegt: ‘Ik heb geen idee.’ ‘Ik weet in ieder geval hoe ik jou ‘ik heb geen idee’ kan laten zeggen,’ grinnikt de oude God. ‘Hoe dan?’ vraagt Petrus onnozel. ‘Let op!’ zegt de oude God, ‘als ik het varken ‘woef’ laat zeggen en de hond ‘boe’ terwijl ik de koe ‘knor’ laat zeggen, wat zegt de koekoek dan?’ ‘Koekoek,’ zegt Petrus de Rots, ‘wat zou ie anders moeten zeggen?’
Op de smalle landwegen rond zijn vader’s landgoed geldt een snelheidslimiet van 80 kilometer, in de bebouwde kom van het naburige dorp is 30 kilometer het maximum. Robert scheurt met een gemiddelde snelheid van 140 kilometer over de smalle wegen en in de bebouwde kom rijdt hij net zo hard, luid claxonnerend. ‘Maar besef je niet dat dit levensgevaarlijk is?’ zegt een vriend nadat hij met trillende benen uit Robert’s auto stapt na zo’n ritje. ‘Precies,’ is Robert’s reactie, ‘er is niks aan als er niet een element van gevaar in zit!’
‘Je moet nodig eens met Nettie praten,’ vindt Erik, de vriendelijke stem in zijn hoofd. ‘Hoezo?’ vraagt Joost angstig. ‘Je moet haar vertellen dat ze op moet houden je opdrachten te geven die slecht voor je zijn.’ ‘Dat durf ik niet,’ zegt Joost timide. ‘Wat was er gebeurd als je daadwerkelijk zelfmoord had gepleegd? Wat was er dan met Nettie gebeurd?’ Erik wacht het antwoord van Joost niet af en vervolgt: ‘Dan was Nettie er ook niet meer geweest. Je moet Nettie duidelijk maken dat ze jou nodig heeft om te kunnen bestaan.’ Joost denkt even na. ‘Dat is zo,’ zegt hij zacht in zichzelf. ‘Wij, de stemmen in jouw hoofd, hebben jou nodig om te kunnen bestaan. Zonder jou zijn wij nergens,’ zegt Erik. ‘Ja, dat is zo,’ herhaalt Joost.
De oude God haalt een gele zakdoek uit zijn broekzak. Aan die gele zakdoek zit een rode zakdoek geknoopt en aan die rode een groene en aan die groene een paarse en aan die paarse een roze en aan die roze een oranje en aan die oranje weer een gele, waarna het hele kleurenscala zich herhaalt en herhaalt totdat er een berg aan elkaar geknoopte zakdoeken van anderhalve meter hoog naast hem ligt. ‘Zo, hou je je tegenwoordig met goocheltrucs bezig,’ zegt Petrus de Rots met een grijns. De oude God zegt niets maar haalt een blauw balletje uit zijn mond en daarna een rood, geel, groen, wit, zwart, paars, oker, zachtlila; tussen zijn lippen ploppen honderden balletjes in alle kleuren van de regenboog tevoorschijn. De balletjes vormen een tapijt op de vloer. Langzaam loopt de kamer vol met balletjes. Als de balletjes Petrus tot aan de knieën komen, plopt de oude God een laatste balletje tussen zijn lippen vandaan. Het is zwart met witte stippen. Hij gooit het balletje traag omhoog. Op ooghoogte blijft het een seconde lang hangen, dan valt het in razende vaart naar beneden. Op het moment dat het de andere balletjes raakt, ontploffen die in een kettingreactie. Uit ieder balletje ontsnapt een rookwolkje. ‘Leuke truc,’ meent Petrus en applaudisseert even. ‘Truc?’ zegt de oude God beledigd, ‘ik zal je een truc laten zien!’ Hij zuigt alle rookwolkjes naar zich toe. Met zijn handen boetseert hij er een wolkje van. Hij plaatst het wolkje in de lucht en blaast het naar Petrus toe. Zachtjes wiegt het wolkje door de lucht totdat het boven Petrus zijn hoofd blijft hangen. Daar begint het zachtjes te regenen. Petrus betast zijn vochtige kruin. ‘Sorry,’ zegt hij, ‘dan is het geen truc, mijn excuses!’ ‘Fijn,’ zegt de oude God, ‘omdat je zo sportief bent, mag je het wolkje houden.’
‘Dag Roy, fijn dat je er bent,’ zegt Lin, ‘ga zitten.’ Roy gaat achter de piano op de pianokruk zitten. ‘Waar zullen we vandaag eens mee beginnen?’ vraagt ze, ‘heb je nog iets aan het stuk van Satie gedaan?’ Roy zegt niets, maar begint te spelen. Lin luistert aandachtig. ‘Waarom speel je het zo snel?’ vraagt ze als hij uitgespeeld is. ‘Het is een dansje, dat moet swingen, toch? antwoordt hij. ‘Ja,’ beaamt Lin, ‘ maar het is een menuet, en niet zomaar een menuet, maar de eerste menuet, de eerste dans, een opwarmer. het mag dus rustiger, wel stevig, maar juist niet al te swingend. Probeer het eens wat langzamer.’ Roy doet wat ze van hem vraagt. Lin knikt: ‘Zo is het meer zoals Satie het bedoeld heeft,’ zegt ze. ‘Maar ik vind het gewoon leuker als het meer swingt,’ zegt Roy, een beetje obstinaat, ‘en als het aan mij lag dan klonk het zo!’ Zijn handen springen over de toetsen, in grote lijnen de melodielijn van ‘premier menuet’ van Satie volgend, maar variërend in tempo en rime, basnoten toevoegend, zodat de baspartij bijna als een boogie woogie door de menuet heenloopt. Hij speelt het stuk nog een keer, maar zet er allerlei akkoorden onder, terwijl hij tegelijkertijd expres dissonaten door de melodielijn verweeft. Dan speelt hij het stuk nog een keer, in het tempo waarin het volgens Lin hoort, met precies dezelfde noten zoals Satie ze opgeschreven heeft, alleen speelt hij de de linkerpartij met zijn rechterhand en de rechterpartij met zijn linkerhand, zodat de hoge noten de lage noten worden en omgekeerd. ‘Nou, zo bijvoorbeeld,’ zegt Roy, zo onverschillig mogelijk. Lin staart hem, met open mond, aan. Ze kijkt naar zijn gezicht, naar zijn handen en dan weer naar zijn gezicht. Net als Roy zich echt ongemakkelijk dreigt te gaan voelen, zegt ze: ‘Dit is fantastisch! Ik wist helemaal niet dat je dit kon!’ Roy slikt even. Hij had deze reactie helemaal niet verwacht. ‘Maar ik doe toch niet wat Satie bedoeld heeft,’ zegt hij. ‘Nee,’ Beaamt ze, ‘wat jij speelde zijn variatie op Satie, en als ik het zeggen mag, heel boeiende variaties!’ ‘En dat vindt u niet erg?’ vraagt Roy verbaasd. ‘Ik zou niet weten waarom,’ zegt Lin, ‘Mozart schreef variaties op kinderliedjes en Liszt varieerde op thema’s van andere componisten. In feite is dat heel gewoon in de klassieke wereld.’ Roy kijkt haar verbaasd aan. Ze is duidelijk enthousiast. ‘Doe je dat vaak, variëren op thema’s van anderen?, vraagt ze. Ja, dat en zelf liedjes componeren, dat vind ik het leukste dat er is,’ zegt Roy. “Dan moeten we daar maar eens meer aandacht aan gaan besteden,’ vindt Lin.
Pol en Pierre zitten naast elkaar op de witte bank onder de plataan. Ineens stoot Pol Pierre aan en zegt: ‘Kijk daar eens, die loopt letterlijk met zijn hoofd in de wolken.’ Pierre grinnikt. ‘Potverdorie,’ zegt hij, ‘dat is Petrus de Rots, ik herken hem aan zijn sandalen.’ Petrus gaat naast hen op de bank zitten. Hij pakt de wolk die om zijn hoofd zit en legt die vlak naast zijn voeten neer. ‘Zeg eens Petrus, hoe kom je daar aan?’ vraagt Pierre terwijl hij op de wolk wijst. ‘Die heb ik cadeau gekregen van de oude God,’ zegt Petrus met een luchtigheid die trots moet verraden. ‘Waar dient ie voor?’ vraagt Pol. ‘Dat weet ik niet,’ zegt Petrus. ‘Dus je hebt een wolk waarvan je niet weet waarvoor hij dient,’ concludeert Pol. Petrus kijkt Pol verbaasd aan. ‘Ja, inderdaad,’ antwoordt hij.
Robert probeert zijn sportwagen uit op een snelweg in Duitsland. Hij wil weten hoe hard hij maximaal kan. Op de linkerstrook zoeft hij auto’s die 140 kilometer per uur rijden, met gemak voorbij. Hij passeert een sportwagen die de achtervolging inzet en hem weer passeert. Dat kan Robert niet op zich laten zitten en hij drukt het gaspedaal nog dieper in. De kilometerteller gaat over de 200 kilometer per uur heen. Toch zit de andere sportwagen hem op de hielen. Langzaam kruipt zijn kilometerteller naar 210, 220, 230, 240 en nog steeds zit de andere sportwagen aan zijn bumper gekleefd. Hij geeft nog meer gas; 250, 260, 270, 280, 285, 290. Tot zijn voldoening ziet hij in de achteruitkijkspiegel dat de andere sportwagen steeds meer terrein verliest.
Petrus de Rots legt zijn wolk op tafel. ‘Waarvoor dient deze wolk?’ vraagt hij. De oude God schuift zijn stoel naar achteren en trekt de tafellade open. Hij zoekt even tussen een stapel papieren en haalt er dan een dun boekje tussen uit. Hij geeft dit aan Petrus. ‘Alsjeblieft,’ zegt hij en buigt zich weer over de kruiswoordpuzzel waar hij mee bezig was. Petrus staat met het boekje in zijn handen. ‘Handleiding voor het gebruik van wolken,’ staat er op het omslag. Hij slaat het boekje open. Alle pagina’s blijken gevuld met kleine tekeningen. Op elke tekening wordt een mogelijk gebruik van een wolk uitgebeeld. Petrus bladert het boekje verbaasd door. Hij ziet een plaatje van een wolk waaruit het regent en vervolgens een plaatje van een wolk waaruit het sneeuwt. Daarna komt een plaatje waaruit het hagelt naast een plaatje van een wolk waaruit bliksem schicht. Ook is er een plaatje van een wolk als kussen en op een ander plaatje staat een wolk die gebruikt wordt als stoel. Naast een wolk als vervoermiddel ziet hij een wolk als reddingsboei. Maar nergens in het boek staat hoe je dat soort dingen met een wolk kunt doen. Petrus schraapt zijn keel. ‘Eh, hier staat niet in hoe dat allemaal moet,’ zegt hij. De oude God kijkt verstoord van zijn kruiswoordpuzzel op. ‘Nee, natuurlijk niet,’ zegt hij korzelig, ‘dat zou het wel erg gemakkelijk maken, niet?’ Petrus kijkt hem verbijsterd aan. ‘Gebruik je verbeeldingskracht man, ‘ zegt de oude God vervolgens, ‘waarvoor denk je anders dat ik je die heb gegeven!’ ‘Ik wou dat die stomme kruiswoordpuzzel wegwoei, ‘ denkt Petrus en uit zijn wolk begint het te blazen. De oude God kijkt zijn wegfladderende kruiswoordpuzzel na en kijkt vervolgens naar Petrus. ‘Nou je weet hoe het moet,’ zegt hij met een grote grijns, ‘kun je er nu ook voor zorgen dat ik mijn kruiswoordpuzzel verder op kan lossen?’
Nettie heeft begrepen dat ze uiteindelijk zichzelf kwaad doet wanneer ze Joost zichzelf laat beschadigen. Toch kan ze het niet laten hem, zoveel ze kan, te kleineren. Dat heeft minder invloed op Joost dan voorheen. Hij beseft veel te goed dat Nettie, net als Walter en Erik, van hem afhankelijk zijn. Ze bestaan immers alleen dankzij hem. Hij trekt zich daarom steeds minder van Nettie en Walter aan. Met Erik is hij beste maatjes. Erik is hem welgezind, beseft hij.
Dolf zit aan tafel. Voor hem staat een typemachine. In de typemachine een maagdelijk wit vel papier. Naast de typemachine staat een mok dampende koffie. Dolf giet er een scheut warme melk in. Hij zet het melkkannetje neer en neemt de suikerpot. Hij schept een lepel suiker in de koffie die hij vervolgens geconcentreerd roert. Hij likt het lepeltje af en legt het op tafel. Dan neemt hij een slok koffie. Hij krabt aan zijn kin. Het jeukplekje springt naar zijn slaap. Hij krabt daar, maar het jeukplekje duikt vlak achter zijn oor weer op. Dan verhuist het, zonder dat hij krabt, naar zijn schouderblad. Hij schuurt met zijn schouderblad langs de leuning van zijn stoel. Het plekje verdwijnt, maar duikt net zo snel weer vlak boven zijn wenkbrauw op. Met zijn linkerhand veegt hij het weg terwijl hij met zijn rechterhand de mok koffie naar zijn mond beweegt. Hij neemt nog een slok koffie. Hij zoekt een onderwerp voor een liedje. Hij zucht. Hij kijkt naar buiten en ziet de maan. ‘Volle maan,’ denkt hij, ‘dat klinkt lekker romig.’ ‘Ach het is weer volle maan,’ zingt het in hem. En ineens stroomt de liedtekst er uit:
Ach, het is weer volle maan,
blijf alsjeblieft bij mij vandaan,
de haren springen uit mijn vel,
het is volle maan, ach je kent dat wel.
Mijn oogwit wordt langzaamaan geel,
er komen vreemde klanken uit mijn keel,
klanken die ik zelfs zelf niet kan verstaan,
ach ja, het is weer volle maan.
De wolf komt weer, de weerwolf jankt:
‘volle maan, je wordt bedankt!’
Ach, het is weer volle maan,
blijf alsjeblieft bij mij vandaan,
ik krijg in mensenvlees zo’n trek,
het water loopt me in de bek.
De wolf komt weer, de weerwolf jankt:
‘volle maan, je wordt bedankt!’
Is de volle maan voorbij,
dan denk ik: ‘Liefje waar ben jij?
Zit je veilig en wel achter een luik?
Of zit je in me, in mijn buik?’
Dolf leest de tekst nog even over en glimlacht dan tevreden.