
de geschiedenis van mijn tanden - een feuilleton door trees roose
12
Eind jaren zeventig. We gaan naar Parijs, mijn vriendin en ik. Anneke, die beroemd wilde worden als een nieuwe Pierre Jansen, studeerde kunstgeschiedenis en bleek later – oh toeval – het nichtje van mijn tandarts te zijn. Het Centre Pompidou was net open, de zon scheen helder over het plein, er stonden schilders en mimespelers op straat, dus alles was zoals het hoorde. We kozen zelfs uit al die honderden horecagelegenheden die we passeerden de goeie uit, zodat we ‘s avonds gastronomisch Vietnamees zaten te eten. In de hoek van het restaurantje zaten leuke Engelse jongens, die ons voortdurend iets te drinken aanboden. We voelden ons uitdagend en jong.
Dan bijt ik in een stokbroodje en in een misselijkmakend moment voel ik dat mijn rechter voortand meegeeft. Totaal uit het frame gebroken. Ik ren met mijn handen voor mijn mond naar de spiegel en zie dat het nog erger is dan ik me had voorgesteld. Er zit een zwart gat met daarachter zichtbaar vieze metalen draadjes. Ik voel me alsof ik na mijn tiende jaar geen stap verder ben gekomen. Ik eet niet meer en besluit om meteen naar huis te gaan. De volgende dag rijden we in mijn oude Renaultje-4 over de snelweg naar België. Ik ben stil en chagrijnig. Anneke zegt: ‘’Ach joh, dat repareren ze wel. Niks van aantrekken. Wat kan het je schelen’’. Dus ik trek weer wat bij, en ter hoogte van Lille lach ik weer voluit.
Dan zegt mijn reisgenote: ‘’Hallo zeg, zo breed hoef je nou ook weer niet te lachen, zeg. Wat een noodkijk!’’.
Na verloop van tijd vond de rest van mijn tanden en kiezen dat het genoeg was geweest. Het was helemaal uit met de pret. Ik ontwikkelde chronische ontstekingen aan het tandvlees, waardoor het soms zo ver opgezwollen was, dat er bijna geen kies meer zichtbaar was. Als ik in mijn mond keek, zag ik glanzend, knalrood opgezet tandvlees dat rond de kiezen hing als een gestolde lavastroom over een rotsblok. Het ergste was evenwel, dat het beugelplaatje er wel in moest natuurlijk. Dat betekende dat ik eerst ’s avonds met een zucht van verlichting het framepje uit mijn mond wrikte, maar dat daardoor ’s nachts alles nog meer opgezwollen kon raken. ’s Morgens moest ik dan eerst diep ademhalen, twee keer godverdomme zeggen en dan met een ‘1 2 3 in godsnaam!’ het ding er snel inklemmen, soms dwars op het gepijnigde vlees.
De tandarts bekeek de nieuwe situatie en besloot dat het tijd werd voor De Brug en De Orthodontist. Gelukkig had ik net een baan, zodat ik dat allemaal kon betalen.