de geschiedenis van mijn tanden - een feuilleton door trees roose
1
Allereerst de brug. Een brug is een frame, bestaande uit een of meer hardgebakken porseleinen tanden, met daarnaast een soort lege tandhulzen. Het geheel wordt met goud en metaal aan elkaar gehouden. De bedoeling is dat de missende tanden mooi bijgemaakt worden, en dat de naastgelegen tanden in de mond worden geslepen, zodat ze mooi in de hulzen passen. Het geheel blijft vastzitten met een speciale hechtstof in de hulzen. Die overbruggen dan het gat.
Nou, dat klinkt overzichtelijk.
De tandarts had echter nog nooit meegemaakt dat iemand een brug nam om het verlies van liefst vier voortanden te compenseren. Een kunstgebit was in zulke gevallen de normale procedure. Een brug kende hij alleen van rijke, oude mensen die het zich konden veroorloven om tussen hun vergeelde, met goud gevulde tanden een dure prothese te plaatsen om nog geen kunstgebit aan te hoeven schaffen. Hij moest als een ingenieur van de TH wiskundige berekeningen maken om de draagkracht en de spankracht te berekenen. Uiteindelijk raakte hij enthousiast en sprak liefkozend over ‘ons project’. Het grote happen begon weer, en aan de hand van mijn mondmodel begon hij samen met de tandtechnicus besprekingen.
De vraag was vooral, hoeveel tanden er bijgeslepen moesten worden om de brug aan te verankeren. Twee, vier, zes?
‘’We doen het op zes’’, zei hij ten slotte gedecideerd. ‘’Dat moet gaan lukken’’. We planden enkele dagdelen voor het Grote Werk en op een maandagochtend lag ik in de stoel.
‘’Nou, mond voorlopig het eerste uur maar openhouden’’, zei hij opgewekt. Hij vond het leuk zoals een man zoiets leuk vindt, namelijk als een louter technische uitdaging. Dat beviel me wel. Ik wilde erg graag als technisch probleem worden behandeld op dat moment, omdat sentimenten me niets verder brachten.
Ik ploegde me psychisch door de eerste verdovingsnaalden in de bovenkaak (in totaal twaalf prikken) en zat de rest van de tijd met klem in de kaken maar zonder pijn alles te doorstaan. Ik voelde vaag wat boren, zagen en schuren, en geheel tevreden lag ik daar onderwerp van technisch vernuft te zijn. Het enige vreemde was de geur die ik rook toen hij de snijtanden begon te vijlen.
Maar ik verheugde me op de brug. Het was bijna net zoals nieuwe eigen tanden krijgen. Het ding zou muurvast komen te zitten, en ik zou overal ongegeneerd tanden kunnen poetsen. Weg met de haakjes en de zwellingen.
‘’Zo’’, zei hij na anderhalf uur, zwetend en met een rood hoofd van inspanning. Ook voor hem was dit vermoeiend, zo geconcentreerd boven een mond hangen. Ik spoelde en voelde. Waar eerst gewone, zachte en ronde tanden hadden gezeten in de bovenkaak, ontwaarde mijn tong nu zes messcherpe puntjes naast het gapende gat waar ooit vier voortanden hadden gezeten. Ik keek in de handspiegel en zag een gezicht dat nog het meest weg had van een oud bergvrouwtje uit de Himalaya dat haar hele leven had gepruimd en brood met steengruis had gegeten. Ik lachte naar mezelf en de tandarts zei goedkeurend: ‘’Nou, mooi hoor’’. Hij meende het.
‘’Wacht maar even’’, zei hij, en ging verder met zijn karwei. Hij plaatste noodkronen op de afgeslepen tanden, frommelde het framepje er weer tussen, en zei:”Zo, dat is dat’’.
Ik ging naar huis met een gezicht dat pas ’s avonds laat weer wat gevoel terugkreeg. Mijn bovenkaak werd aan de buitenkant blauw en paars en toen ik ’s avonds het plaatje uitdeed vielen de kronen eraf. De weken daarna zou dat de regie worden: ik moest er constant op bedacht zijn dat de kronen er zo af konden glijden. Hoewel ik al een paar keer terug was gegaan naar de tandarts lukte het hem niet om ze vaster te lijmen. De hechtstof mocht namelijk ook weer niet te strak zitten, omdat ze er na een paar weken weer af moesten. Op het laatst had ik er een zekere behendigheid in gekregen en deed ik tijdens het eten bijna gedachteloos de kronen die er af schoven weer om de tandjes.
Maar de dag was daar. De brug was af.
Toch een beetje feestelijk lag ik in de stoel. De tandarts haalde het frame eruit (nooit meer! halleluja!) en peuterde de kronen los. Hij deed weer even de paardenbek via zijn duimen en begon toen de boel grondig te reinigen. Toen hij de stompjes droog blies met koude lucht trok er een onwillekeurig spasme door me heen. Alsof iemand met duizenden bevroren naaldjes op open zenuwen aan het prikken was.
‘’Nu open houden en tong stil, anders moet ik weer van voor af aan beginnen’, beval hij streng. Doodstil zat ik toen hij de lege hulzen in de brug vulde met hechtmateriaal, en nog stiller zat ik toen hij de brug voorzichtig, maar stevig met zijn duimen op mijn bovengebit duwde. Hij bleef een minuut staan met zijn duimen op mijn tanden en zijn handen op mijn wang voor het houvast, en ik keek hem ondertussen aan. We konden wel een liefdeskoppel wezen, bedacht ik me, zoals we hier samen zijn. Hij wil nu een antwoord van mij op een prangende gewetensvraag. Hou je nog van me? Is dit kind wel van mij?
Het was heel stil.
‘’Zo’’, zei hij ten slotte, ‘’laat eens kijken’’. Nog een keer de duimen om de lippen en goedkeurend vouwde hij ze behoedzaam om de tanden heen. ‘’Doe ze eens stevig op elkaar’’, commandeerde hij. Ik deed het en toen ik een zogenaamde kauwbeweging met mijn kiezen maakte, voelde ik een beetje speling in de brug. Alsof hij niet helemaal recht zat. Ik vertelde het hem. Hij voelde.
‘’Onzin’’, zei hij gebelgd, ‘dat ding zit perfect’’. Ik zei niets meer, want ik was eigenlijk heel blij met mijn nieuwe tanden, ook al kostten ze een vermogen. Voortaan ging ik als een normaal mens door het leven, ik zou mijn mond kunnen opengooien als ik lachte, en hoefde niet meer bang te zijn dat iemand dan per ongeluk achterin zou kunnen kijken. Tanden poetsen op een camping, ha! Geen probleem. Conversaties over tanden? Gewoon losjes laten vallen: och, ik heb nu een brug, hè. Er zat wel veel goud aan de achterkant, maar dat gaf niet. Dat kon van alles betekenen.
Wat ik me niet had gerealiseerd, was dat nu het grote stokertijdperk begon. Eerst moest ik drie keer naar een mondhygiëniste om me de kunst te laten uitleggen van het schoonmaken van een brug. Het scheen dat het behoud van de brug stond of viel met stokeren, stokeren en nog eens stokeren. Met een klein, scherp houtje moest ik dagelijks tussen tandhalzen en brug raggen. ‘’Gymnastiek voor de tanden’’, zei Patricia, de deskundige hygiëniste. Ik sportte me een ongeluk in mijn mond, maar het bleek niet genoeg. Ondanks alle gedoe met oranje, naar pepermunt smakende tandenstokers moest ik meteen door naar het hoogste stadium, en werd ik gepromoveerd tot de groep van ragers.
‘’Voor de grote kiezen gebruik je extra-large’’, vertelde Patricia opgewekt, en schrobde met een buitenmodel borsteltje aan een buigzaam stukje metaal tussen de achterste kiezen. Het bloed spoot eruit, maar dat was een goed teken volgens Patries, want dat maakte de boel goed schoon. ‘’Dan pak je de gewone large, dan de small, en bij de voortanden neem je extra-small’, demonstreerde ze, onderwijl met steeds meer kracht en moeite de borsteltjes tussen mijn tanden doorduwend. Met mijn mond vol bloed probeerde ik toen dag na dag de gymnastiek te doen, want ik was gevoelig voor het argument dat anders mijn brug vanzelf uit mijn mond zou vallen door ontstoken tandvlees.
Maar het lukte. Op een dag kon ik rageren en stokeren dat het een lieve lust was, en zonder problemen, integendeel. Mijn tandvlees verbeterde, zag er roze en gezond uit en ik had zelfs een ontstekingsloze periode van enkele maanden. Een periode van geluk, maar dat weet je altijd pas achteraf, net als bij liefdesverdriet.
Het leek echt goed. De brug zat muurvast, ik had een strakke glimlach en ik kon poetsen als iemand met een echt gebit. Omdat ik inmiddels een echte baan had, kon ik me ook regelmatig specialistenbezoek veroorloven ter controle van tandsteen, tandvlees en brug.
In de wachtkamer van de parodontoloog zaten we dan bij elkaar als geestverwanten die hun goeroe opzochten. Ik bekeek de medeburgers altijd met sympathie en medeleven. Ik wist precies wat ze hadden meegemaakt voordat ze daar op die groen fluwelen bank kwamen te zitten, nonchalant bladerend in een natuurboek of een Opzij. Op de toonbank stonden draaimodules met zaken erin die alleen voor ons te koop waren. Stokers en ragers, in maat variërend van extraextra-small tot extraextra-large. Tandenborstels met speciaal gevormde borstelkoppen. Flosdraadjes, in plastic dispensers, van 5 tot 15 meter. Tandvleesopduwers. Tongschrapers. Anti-bacteriële mondwaters.
Als liefhebbers van een modelbouwclubje maakten we elkaar attent op nieuwigheden, die we vervolgens voor veel geld kochten. Als we stiekem in de holte van onze eigen hand ademden, wilden we geen lucht van verrotting meer aantreffen, zodat we ook stokerden op de meest ontoegankelijke en pijnlijke plekjes.
Dat ging dus heel lang goed, totdat ik op een dag knalrood opgezwollen tandvlees had. Zomaar ineens. Ik werd wakker en voelde het oude vertrouwde gevoel weer van kloppend tandvlees, scheuten in de kaak en de aandrift alle tanden en kiezen er meteen uit te trekken. De tandarts zei: ‘Tja, wijkend tandvlees. Te veel ruimte voor plaque, we vragen consult voor een tandflapoperatie’’.
Ik was perplex.
Dat er iets bestond waar ik nog niets van wist in de wondere wereld van de donto’s, zoals ik de verzameling mondjuffrouwen, parodontologen, tandartsen en kaakchirurgen inmiddels was gaan noemen.
Er was alleen een probleem. De verzekering vergoedde in die tijd nog niets van zulke ingrepen, zodat de tweeëneenhalfduizend gulden die dat ging kosten zelf opgebracht moest gaan worden. Knarsetandend (voorzichtig) haalde ik mijn spaarrekening leeg, legde mijn vakantiegeld erbij en meldde me aan voor de tandflapingreep.
Het klinkt naar niks, tandflap. Maar als je op de cruciale plekken in de mond wijkend tandvlees hebt, zodat de flapjes niet meer nauw aansluiten op de tand, dan kan je het schudden. Daaronder komt plaats voor plaque, plaque zorgt voor tandsteen, tandsteen houdt viezigheid vast en daar ga je, op weg naar ontstekingen en loszittende tanden. Dat loszitten, dat was ik al gaan voelen. Voor de laatste kies rechtsachter, zo te voelen met de tong een joekel van een ding, kon ik met mijn tong al enigszins heen en weer bewegen. De parodonto wrikte er wat aan en zei: ‘’Tja, mevrouw, dat komt niet goed. Helemaal niet goed’’.
‘’Maar ik heb een brug, ik flos, ik stoker, ik rager, ik spoel, ik poets. Het is niet eerlijk!’’. Ik wilde beloond worden voor mijn goede gedrag. Het was niet fair dat dit gebeurde.
Waarom niet iemand met mos op de tanden die nooit poetste, en zelfs rookte en suikerklontjes tussen zijn kiezen vermaalde? (Van dat geluid krijg ik kippenvel. Het raspende geluid van zo’n stel kiezen dat rustig en krachtig kauwt op een suikerklont. Enkel het idee dat in die mond honderden, ja, misschien duizenden suikerkristallen gewoon puur tussen de kiezen worden fijngemaakt, dat de mens die om die tanden heen gebouwd is daarna gewoon een slok koffie neemt en een trek van zijn sigaret, dat is onvoorstelbaar. Ik slaap daar niet van. Als mijn kinderen over een paar jaar in bed zullen liggen zonder te hebben gepoetst, maak ik ze daarvoor speciaal wakker).
‘’Het ziet er ook prima schoon uit. Ik moet zelfs zeggen dat ik zelden een gebit heb gezien dat zo schoon was. Maar hier had u niets aan kunnen doen.’’
Mismoedig prikte hij de kaak langs om de millimeters te controleren. Daar had ik inmiddels een heilig ontzag voor, de millimeters. Een halve was niet erg, een hele was riskant, maar drie of vier was fataal. Op sommige plekken zat het tandvlees zelfs vijf millimeter los, en ja, dan moest er onder het tandvlees flink geschraapt en schoongemaakt worden met haken en tangetjes, want onze gezamenlijke missie was: dit tandvlees moet weer vast.