2

 

Er kwam soms een schooltandarts op school, die dan spreekuur hield in de kamer van de hoofdzuster. Het fenomeen was bedacht door de gemeentelijke GG en GD, net zoals de luizenzuster die de ongewassen proletenkopjes twee keer per jaar op beestjes kwam controleren. Ze haalde dan een kam met een ijzeren punt door het haar, wat ik een lekker gevoel vond, maar luizen had ik nooit. Wel gaatjes. Honderdduizend luizen had ik willen hebben, als ik maar niet naar de kampbeul had gehoeven. Altijd als je haar net vergeten was, dan kwam de hoofdzuster met ruisend habijt de klas in.

Ze fluisterde even met zuster Gratiosa en zei dan: ‘’Meisjes, jullie mogen om de beurt even met mij mee naar de tandarts’’. Er golfde dan een ontzet geroezemoes door de klas, maar zuster stond onverbiddelijk in de deuropening met voortdurend haar wijsvinger op de lippen, terwijl ze ons om de beurt naar een klein kamertje naast de hoofdingang dirigeerde. Op de katholieke school moest het vooral stil zijn.

De tandarts was een volumineuze matrone in een witte doktersjas, compleet met zwarte vlechtjes die ze om haar oren had gedraaid, en die zich met haar zware boezem vorsend over de kinderen heen boog. Ze was Duits en iedereen was doodsbang voor haar. Haar slepende accent in combinatie met de kleine, poezelige dikke handjes waarmee ze de scherpe, metalen instrumenten vasthield, joegen ons doodsangst aan. In een horrorfilm over nazi-experimenten zou ze een hoofdrol van betekenis hebben kunnen spelen.

‘So maisje, doe jai die mond maar op’n’, zei ze dan, en ze begon ze prikken, te harken, te pulken, te schrapen en te poeren. ‘’Nou ja, zeg,’’, riep ze dan ontsteld, ‘’wat ies dit ja fur kindermond? Het is een sjande’’.

Met een mond vol bloed en stinkend schraapsel werd ik dan weer naar de wc gestuurd om te spoelen. In de spiegel bekeek ik dan, met mijn mond wijd open, de ellende die zij had aangetroffen. Alle tanden en kiezen waren bedekt met een dikke aanslag, waaronder de bacteriën zich vrolijk en totaal ongestoord vermenigvuldigden, zo ongeveer als pinguïns op een arctische rots. De kiezen zaten vol gaten, en van sommige waren de randjes afgebrokkeld, zodat er gemeen scherpe kantjes aan zaten. De lucht die eruit kwam deed nog het meest denken aan een afvoer van een slachthuis waar te lang de putdeksel op had gezeten.

Zij vulde opgewekt alle gaten met loodkleurig amalgaam, zodat onder- en boventanden binnen enkele jaren leken op een geplamuurde oude voordeur die nog in de glanslak gezet moest worden.

Na het bezoek van de dirndltandarts kwam zuster Gratiosa de klas in met een stapel gele briefjes. Deze Gele Briefjes waren de nachtmerrie van elk kind. Met een Geel Briefje moest je naar een groot huis met een trap, de praktijk van de Duitse. Niemand wilde zo’n briefje. Had je ‘m eenmaal gekregen, dan woog dat als lood in de zak van je oude manteltje. Ik vertelde dit nooit aan mijn moeder. De eerste keren liep ik nog wel eens naar de schooltandarts, leverde het briefje in, en ging in de grote, lederen stoel zitten. Ze begon dan eerst weer met haar haakjes mijn mond te exploreren. ‘’Tss, tss’, zei ze dan altijd, ‘’hoe ies dat moglich! Na ja, wai mak’n er wel wat van, klaintje’.

Als ze dan haar arm ophief om met een grote zwaai de boor te pakken die daar hing, voelde dat alsof ik een stomp in mijn maag kreeg. Ik keek nauwlettend toe hoe groot het hulpstuk was dat ze eraan schroefde, klemde mijn handen om de rand van de stoel en kneep mijn ogen dicht.

Als ze begon met boren, dacht ik eerst: ’Het valt mee, het valt mee, het valt mee’. De eerste laag waardoorheen werd geboord, voelde je namelijk niet. Maar dan, als de boor zich door de buitenste rand van de kies had gekraakt, wist ik het weer. Een verscheurende pijn trok door mijn hele kaak, mijn hoofd, mijn lichaam. Ik voelde geen pijn, ik wás de zenuw waar de boor zich midden in draaide, en het rare is, er leek geen einde aan te komen. Voor ze zei: ‘’Het is klaar, jai mag sjpoelen’’, was ik al duizend doden gestorven. Dan begon het gehannes met een klem om de kies, het geprop met de bitter smakende vulling en eindeloos schaven en vijlen tot de kies weer glad, maar zwart van de vulling, weer even meekon.
Doodsbang was ik voor het Gele Briefje.

De laatste keer dat ik er kwam bekeek ze weer met veel tss-geluiden mijn gebit, en ging toen druk aan het werk. Ik merkte wel dat ze aan mijn voortanden bezig was, maar vroeg me alleen af wanneer ze de verlossende woorden zou spreken dat ik spoelen mocht. Toen dat eindelijk gebeurde voelde ik met mijn tong een enorm gat tussen mijn voortanden.  Ze zei: ‘’Sja, dat moest wel. Zij tastten elkaar ja aan. Nu is het rustig. Later vullen wai dat wieder. Wai wachten nu even’’. Toen ik mijn mond spoelde met ijskoud water uit een blikken kroesje, voelde ik een snerpende pijn. Mijn voortanden bleken middendoor geboord en de zenuwen lagen geheel bloot.

Ik keek in de spiegel en zag een gat dat zo groot was, dat het leek alsof ik een hele voortand miste uit mijn bovenkaak. De binnenkant van de doorgeboorde tanden was bruin. Een gezicht van een blond meisje met scheefgeknipt haar en gaten in haar mond keek me aan. Ik wist het wel op dat moment: dit komt nooit meer goed. Mijn moeder zei er niets van.
De gele briefjes heb ik vanaf die dag vertrapt in de smeuïge klei van de dijk langs het Noord-Hollands kanaal. Niemand die mij nog eens in het bezit van zo’n geel stuk papier zou aantreffen.