Deel veertien van de hertaling naar hedendaags
Nederlands van De Oogst van Stijn Streuvels.
Suggesties voor betere
oplossingen zijn nog steeds
welkom.
|
Hij verstopte zich achter een
muur en bleef er voor zich uit zitten staren tot ze uit de bijkeuken zou
komen. Over de hoge stoep was het een voortdurend komen en gaan van meiden;
ze droegen de koperen ketels vol warme verse melk naar binnen en kwamen weer
naar buiten met andere spullen.
En eindelijk kwam dan toch ook
de langverwachte Ada tevoorschijn; hij zag hoe ze traag heupwiegend liep
zonder op iemand te letten, haar handen op de rug, kinderlijk statig als een
sprookjeskoningin, zo liep ze langzaam naar de boomgaard toe. Toen ze ver
genoeg weg was sloop Wies langs de stallen, trok een loshangend hekje open,
speurde tussen bomenlanen en vond haar in de graswei onder de hazelaars. Ze
zat op haar knieën gehurkt en blies de zaadpluisjes van een paardebloem, als
kinderen die tellen hoeveel jaren ze nog te leven hebben. Wies bleef naar
haar kijken zonder dichterbij te durven komen. Hij was bang dat ze zou
wegvluchten als ze hem zag.
En ze zat daar zo beeldschoon
dat hij er eeuwen naar had kunnen staan kijken. Hij stond te bedenken hoe
hij 't het beste aan zou kunnen pakken zonder haar te laten schrikken.
Hij kwam stilletjes dichterbij en voordat ze hem gezien had fluisterde hij:
"Aga".
Ze keek om en bleef zitten.
Wies stond ineens met zijn mond vol tanden en wist niets meer te zeggen, en
tenslotte:
- Aga, herhaalde hij nog een keer.
Aga blies onbekommerd haar paardebloempje tot ze de kale knop in haar hand
hield: Toen liet ze hem vallen en keek vragend naar Wies om te kijken wat
hij te zeggen had.
- Aga, je bent me gisteren komen waarschuwen voor die dieven, dat was heel
goed, zei hij rustig, maar ik was zo moe en slaapdronken dat ik dacht dat
het een mooie droom was waarin je naar mij toe kwam. Ze negeerde zijn
woorden, plooide haar hartvormige lippen open en zei:
- Jij komt uit het land van mijn vader? Vertel me daar iets van! En ze liet
zich, om goed te kunnen luisteren, gemakkelijk in het gras zakken.
Wies bleef halfverlegen staan
maar er ging een onnoembare rilling van tevredenheid door hem heen en hij
jubelde inwendig om haar goedmoedige vragen. Hij vertelde over zijn huis en
de Schelde en de grote lage weilanden, en over zijn moeder en zijn zus Lida
en over de boeren daar en het gezellige winterseizoen en over Rik, zijn
beste vriend - die nu dood is, besloot hij treurig, en hij merkte dat het
meisje aan zijn lippen hing en dat ze moest zuchten om zijn laatste
opmerking. Hij moest haar alles vertellen over de jongen die hier door de
zon vermoord was.
- Leeft zijn moeder nog? vroeg Aga.
- Jazeker.
- En nu verwacht ze hem weer te zien? Heeft hij ook zussen? En Lida, vindt
ze hem leuk, en verlangt zij ook naar zijn terugkomst?
- Zeker, zie Wies weer.
- En nu komt hij niet meer thuis, en jij zult hun het slechte nieuws moeten
vertellen?
Wies zweeg, en zij ook.
Daarna begon ze te vertellen over haar eigen leven; dat ze hier alleen met
haar vader woonde, dat ze iedere dag als verdwaald over de grote boerderij
liep, tussen al die onbekende mensen, en dat ze de ganzen hoedde. Ze kon van
al die vogels de naam opnoemen en wist van elke gans in het bijzonder veel
en bijzondere dingen te vertellen.
- Waarom ga je zo 's nachts bij je vader zitten? vroeg Wies.
- Vader is ook maar alleen bij zijn schapen en 's avonds wil hij graag een
potje kaarten.
- Vind jij dat ook leuk, Aga?
- Vanwege vader, ja.
- En waar spelen jullie om?
- Om geld.
- En je vader wint altijd?
- Ik laat hem winnen.
- En als je verliest?
- Dan betaal ik hem - met het geld dat ik verdien.
- En als je vader verliest?
- Vader betaalt mij nooit, want hij heeft geen geld, maar dan schrijven we
het op tot ik weer verlies.
- En als je dan platzak bent en niets meer hebt om te betalen?
- Dan spelen we om slagen met de platte hand, als ik win scheld ik ze hem
kwijt, - ik durf hem niet te slaan - , maar als ik verlies slaat hij me vrij
hard omdat ik anders volgens hem al mijn geld zou houden om alleen maar om
slagen te kunnen spelen.
- En wat doet je vader met al dat geld?
Aga keek hem met een blik van
verstandhouding aan maar gaf geen antwoord. Het meisje vertelde verder over
haar moeder en over Quélin en over een slechte koeienhoeder die haar veel
pestte en die van alles durfde te doen omdat hij haar te sterk was.
Wies zat nog steeds te luisteren toen Aga al lang uitverteld was. Hij voelde
een grote verontwaardiging opkomen over de schandalige manier van doen van
Subbel en hij voelde medelijden met het trouwhartige schaap dat daar in haar
schamele weerloosheid voor hem zat.
Ineens, zonder na te denken of te overleggen, rukte hij de geldbeurs van
zijn hals en liet een groot zilverstuk in Aga's schoot vallen. Toen stormde
hij weg, zonder om te kijken. Hij jubelde van binnen om wat hij gedaan had.
- Nu kan ze toch een hele tijd verliezen zonder klappen te krijgen van haar
vader, dacht hij.
- Ellendige Sjob Sjubbel, vloekte hij, nog steeds onder het lopen, die zijn
kind slaat als ze hem geen geld laat winnen! En dat verdrinkt hij dan
gewoon! Toen begon hij zich te schamen voor zijn sullige medelijden.
- De makkers moesten het eens weten! En waarom bemoei ik me eigenlijk met
die kinderachtige meid? Maar het was nu gebeurd en hij was er blij om.
De maaiers stonden nog bij
elkaar en waren onder elkaar aan het ruzieën.
- Mijn vrouw gelooft er niets van als ik haar vertel dat mijn geld gestolen
is! klaagde Sieper, en we zouden een varkentje kopen om voor de winter ook
vlees te kunnen pekelen.
- Ik ben er nog slechter aan toe, kermde Sneyer, ik ben mijn hele huishuur
kwijt; Kasteele wacht tot ik thuis kom om al mijn spullen op straat te
gooien!
Pinne zat hartelijk te lachen om al dat geklaag:
- Jullie jammeren als geschoten konijnen, jongens!
- En jij, kwam Sieper terug, jouw Stansje zal zeker ook lachen! Waar ga je
je bed en je strozak van kopen, en je stoelen en tafels om te kunnen
trouwen?
- Ha, ha, ha! lachte Pinne, we kopen niks, en we trouwen toch!
- Luister eens, begon Krauwel, hoeveel zijn er bestolen? Wat gaan we doen? -
Ze kunnen niet zonder geld naar huis teruggaan. Zullen we een seizoen in de
bieten gaan werken?
De anderen begonnen te protesteren.
- Er zijn er maar vijf zonder geld, en moeten wij dan allemaal te laat op de
kermis komen? zei er een.
- Dat van mij hebben ze niet gevonden, de bandieten, pochte Boele, ze zouden
mijn armen hebben moeten afhakken; mijn schat draag ik onder mijn oksels.
Haha!
- Goed idee, vond Krauwel, nu, luister jongens, om die vijf kunnen we niet
hier blijven, toe kerels, niet vrekkig zijn, hoor! Hij pakte zijn hoed en
hield hem uitgestoken voor de makkers. Van alle kanten vielen er
vijffrankstukken in, en al gauw was er genoeg om de bestolenen het verlies
behoorlijk te vergoeden.
- Ho! riep Krauwel, hier, arme sukkels, jullie deel van de inzameling.
Nu eten we nog een laatste keer van het brood van de boer en dan gaan we
ervandoor. Tast toe, makkers!
Ze aten zich vol aan het vlees en propten het overschot met ieder twee
broden en gerookte ham in hun reiszak voor onderweg.
(verder naar Deel 15)
terug naar de
startpagina van moors magazine
|