honderd jaar the new yorker 1925-2025 and going strong
In februari 1925 kwam het eerste nummer uit van het weekblad The New Yorker. Ik 0ontdekte het pas in de jaren zestig, dus ik heb er nog maar een dikke halve eeuw van kunnen genieten, maar in die tijd ben ik er wel achter gekomen dat The New Yorker het allerbeste tijdschrift ter wereld is. Punt. En dat het blad in 2025 honderd jaar bestaat en nog steeds sterk uit de hoek kom geeft ongelofelijk veel hoop voor de toekomst.
Op de omslag van dat eerste nummer prijkte het portret van Eustace Tilley, die door zijn lorgnet naar een vlinder kijkt. Datzelfde omslag werd elk jaar bij het eerste nummer van de nieuwe jaargang weer gebruikt, tot er na een jaar of zestig langzaam variaties kwamen – het kijken bleef, de vlinder bleef ook, maar er werd door verschillende tekenaars op soms hilarische manieren op deze simpele basistekening gevarieerd. Elke keer moet je ook weer goed kijken, want de voorpagina van The New Yorker geeft meestal op een subtiele en soms wat minder subtiele manier commentaar op wat er gebeurt in de maatschappij, ook als het gaat over manspreading en het excessieve gebruik van mobieltjes.
In die honderd jaar heeft The New Yorker niet alleen ongelofelijk veel schrijvers een podium geboden (Milan Kundera’s Unbearable Lightness of Being verscheen eerst in blad, daarna in boekvorm, net als Annie Proulx’ Brokeback Mountain, maar ook Nabokov, JD Salinger, Ved Mehta, John Updike en vele, vele andere groten schreven voor The New Yorker.
The New Yorker is ook een van de weinige weekbladen die ik ken die elke week poëzie publiceren, en tegenwoordig worden die gedichten meestal door de dichter zelf voorgelezen in de digitale New Yorker – de moeite waard om naar te luisteren!
En dan uiteraard de cartoons en tekeningen, die altijd een belangrijke plaats hebben ingenomen in het blad. Nederlanders als Ton Smits en Joost Swarte tekenen voor het blad, maar de cartoons van Charles Adams gingen een totaal eigen leven leiden – The Adams Family is nu echt een begrip, maar zijn zwarte humor vond eerst een publiek bij The New Yorker. Dat geldt ook voor de veelzijdige William Steig, die iedereen nu kan kennen als de bedenker van Shrek, maar die ook decennia lang cartoons maakte voor The New Yorker. En de spectaculaire cartoons van Saul Steinberg, die je eerder kunst zou kunnen noemen – hij heeft het genre volledig op de kop gezet en kreeg bij The New Yorker de volledige vrijheid om dat te doen.
Het omslag van het blad bevat naast de tekening allen de datum, prijs en de naam van het blad: The New Yorker. Geen schreeuwerige aanprijzingen, geen wervende teksten, niets, alleen een tekening. En dat werkt, al bijna honderd jaar lang. En elke week lees ik The New Yorker digitaal, maar ook nog op papier, want daar komen de tekeningen toch het beste tot hun recht, en elke week ga ik er weer handenwrijvend voor zitten, ook omdat David Remnick, de hoofdredacteur, het altijd bij het rechte eind blijkt te hebben. Dat bleek al toen hij, meteen dezelfde nacht dat Trump de eerste keer president werd, tegen de stroom in iedereen waarschuwde dat deze man gevaarlijk was omdat hij wel degelijk meende wat hij zei en dat Amerika vier zware jaren tegemoet zou gaan, terwijl alle andere Amerikaanse media sussend riepen dat als hij eenmaal president zou zijn het allemaal wel mee zou vallen.
The New Yorker heeft altijd op de juiste manier de vinger aan de pols gehouden en iedereen kritisch bejegend. En dat is een verademing in deze tijden. En als The New Yorker het honderd jaar vol kan houden, gaan wij dan stilletjes zitten klagen? Ik dacht het niet.
HM 1 januari 2025
Dit was de cover van het 99ste jaar:
© The New Yorker / Conde Nast