
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 7 god
God
‘God bestaat niet’, beweerde mijn broer. ‘Maar wie heeft dan alles geschapen?’, riep mijn moeder verontwaardigd uit. ‘Alles is gewoon ontstaan’, zei mijn broer, ‘God bestaat net zo min als Sinterklaas.’ ‘Hoe weet je dat?’, vroeg mijn vader. ‘Je kunt niet bewijzen dat God bestaat’, zei mijn broer. ‘Ja, maar je kunt ook niet bewijzen dat God niet bestaat’, reageerde mijn vader. ‘Je kunt ook niet bewijzen dat de verschrikkelijke sneeuwman niet bestaat, maar daarom bestaat ie nog niet. Ik ga er vanuit dat zolang iets niet bewezen is, het ook niet bestaat.’ Daar had mijn broer wel een punt, vond ik. Maar toen ik er wat langer over nadacht, bedacht ik dat de verschrikkelijke sneeuwman wel degelijk zou kunnen bestaan, ook al was dat bestaan nooit bewezen. Iets hoeft niet bewezen te zijn om te kunnen bestaan. Iets moet kunnen bestaan om bewezen te kunnen worden hoewel je pas zeker weet dat iets bestaat als je dat bestaan bewezen hebt.
Ik lag in bed na te denken over het gesprek dat mijn broer met mijn ouders en mij had gevoerd en vroeg me af of er niet iets miste in de redenaties. Deed het er eigenlijk wel toe of God bestond of niet? Ik was geneigd om, net als mijn broer, niet in God te geloven als niet aangetoond kon worden dat God bestond, maar ik realiseerde me ook dat ik me zou kunnen vergissen. Stel dat ik er vanuit zou gaan dat God niet bestond, dat er dus ook geen hiernamaals was, maar dat ik, na mijn dood, me vergist bleek te hebben. Wat dan?
In gedachte was ik dood en bleek ik me vergist te hebben. Het koninkrijk van God was er en aan de hemelpoort stond Christus portier te zijn. Ik liep naar de hemelpoort toe, maar Christus hield me tegen. ‘Jij bent niet elke zondag naar de kerk gegaan’, merkte hij op. ‘Nee, dat klopt,’ zei ik. ‘En je hebt je niet aan mij onderworpen.’ ‘Nee, ook dat klopt.’ ‘Waarom zou ik je dan binnenlaten?’ ‘Ik heb de hongerigen gevoed,’ zei ik, ‘en de dorstigen gelaafd, de naakten gekleed, de vreemdelingen geherbergd, de zieken verzorgd en de gevangenen bezocht.’ En ineens realiseerde ik me dat ik, als ik Christus was, mezelf binnen zou laten (als ik al die dingen inderdaad gedaan had). Ik kon me niet voorstellen dat ik, als ik al die dingen zou hebben gedaan, niet binnen zou mogen omdat ik ze niet in de naam van Christus of van God gedaan had. Dan zou Christus of God, in mijn ogen, niet erg ruimdenkend zijn. Wel mensen binnenlaten die al die dingen hadden gedaan met de bedoeling om daarvoor beloond te worden, maar degenen buitensluiten die hetzelfde hadden gedaan zonder op een beloning te hopen. Als Christus of God zo kortzichtig was, dan kon ik daar niet veel respect voor opbrengen. Ik besloot dat het er voor mij niet toe deed of God al dan niet bestond. Als God bestond en ik had goed geleefd had ik niks te vrezen, en als God niet bestond ook niet.
Een vriend van mijn broer had een invalshoek die me ook wel aansprak. ‘God, dat is gewoon alles wat er is. Dat allemaal samen, dat noem ik God.’ Als je God op die manier definieert, dan kan niemand het bestaan van God ontkennen, want dan zou je het bestaan van alles wat er is ontkennen. Nou zijn er natuurlijk filosofen die dat doen en dat leidde er bij Descartes toe dat hij zei: ‘Ik denk dus ik besta.’ Een beetje een rare uitspraak eigenlijk, omdat het eerder andersom is: ‘Ik besta dus ik denk.’ Nou ja, je zou ook kunnen zeggen: ‘Ik besta dus ik denk dat ik besta.’ Althans mij lijkt het logisch dat het bestaan van een mens aan zijn (of haar) denken voorafgaat. In ieder geval bedacht ik dat het antwoord op de vraag of God bestaat (of niet), ook afhankelijk is van de definitie die je van God hebt. In de God van die vriend van mijn broer kon ik me wel vinden.
Een paar jaar geleden heb ik mij er eindelijk eens toe gezet om een deel van de bijbel te lezen. Het wezen dat daarin God genoemd wordt, vind ik niet erg sympathiek. Hij zaait verdeeldheid tussen broers en gebruikt biologische en chemische wapens om zijn zin door te drijven. Hij lijkt het vooral belangrijk te vinden dat mensen zich aan Hem onderwerpen. Zelfs als die God zou bestaan, zou ik Hem niet volgen en al helemaal niet dienen. Randy Newman schreef daar een prachtig lied over: God’s song (that’s why I love mankind).
Ondertussen zat ik wel op een Katholieke school die gerund werd door paters. Op een gegeven moment kregen we tijdens Natuurkunde de wet van behoud van energie en massa. Die wet stelt dat er weliswaar steeds veranderingen zijn maar dat de totale hoeveelheid energie en massa gelijk blijft. Twee dagen later hadden we Godsdienstles. ‘Voordat er een aarde en een hemel was, was God er al,’ wist de godsdienstleraar, ‘want God is oneindig. Hij is er altijd geweest en zal er altijd zijn, overal, tot in het oneindige, maar die oneindigheid kunnen wij mensen niet bevatten.’ Ik dacht aan de wet van behoud van energie en massa en begreep intuïtief dat, als die wet klopt, oneindigheid wel degelijk te begrijpen is. Als de totale hoeveelheid van alles wat er is aan energie en massa nooit verandert, dan kun je nog zover terug gaan in de tijd, maar dan blijft die totaliteit hetzelfde. En hoever je ook in de toekomst denkt, ook dan blijft die totaliteit hetzelfde, tot in het oneindige. Het einde van het ene is namelijk het begin van het andere. Geen enkel einde is definitief. Een eindigheid waarbij alles ophoudt te bestaan is juist ondenkbaar. Ik begreep dat ik begreep wat ‘wij mensen’ volgens onze godsdienstleraar niet konden begrijpen, maar ik begreep ook dat ik dat beter voor me kon houden.
Eigenlijk kun je niet zeggen dat God niet bestaat. Als mensen in God geloven, dan bestaat God ook, al is het alleen maar als idee. Dat idee van God bepaalt voor een groot gedeelte ook hoe mensen met elkaar omgaan. Dat is niet altijd negatief, maar toch is het opvallend dat het idee van God mensen vooral lijkt te verdelen. Als God, zoals de vriend van mijn broer suggereerde, alles is wat er is, dan is in God alles één. Dan is God overigens geen persoon, maar dan is God het grootste geheel, meer niet. Zo’n God hoef je niet te aanbidden. Daar hoef je je niet aan te onderwerpen. Waarom zou je? Een waterdruppel hoeft zich niet aan de oceaan te onderwerpen, een zandkorrel niet aan de woestijn. Een God die alles is heeft het niet nodig dat een piepklein deel van dat alles zich aan Het onderwerpt. Maar als God een persoon is, die het nodig heeft om anderen te vernederen om zichzelf groter te wanen, over wat voor een God hebben we het dan? Mensen die in zo’n God geloven, geloven ook dat anderen zich aan dat idee van God moeten onderwerpen. Daarom zaait de God uit de bijbel verdeeldheid tussen mensen. Die God wordt door mensen gebruikt om anderen aan zich te onderwerpen. Soms denk ik dat die God het werk van de duivel is, misschien wel het meest succesvolle werk. Niet dat ik in de duivel geloof, want de duivel is ook maar een idee.
Ook mensen die in God geloven zouden God niet moeten dienen. Zoals Majoor Bosshardt van het Leger des Heils zei: ‘Ik dien God niet, ik dien de mensen. God heeft mijn diensten niet nodig, die kan wel voor zichzelf zorgen.’
Van profeten en vertegenwoordigers van God op aarde moet ik niet veel hebben. Die zijn vooral bezig hun medemensen aan hun idee van God te onderwerpen. Als ik God zou zijn, zou ik dat de ergste blasfemie vinden; dat mensen in mijn naam andere mensen aan hun ideeën over wie ik ben en wat ik zou willen proberen te onderwerpen.
Als God deugt, hoef je je niet aan Het te onderwerpen, en als God niet deugt zou je dat niet eens moeten willen.
Toen Boedha door een leerling gevraagd werd of God bestond, zei Boedha dat dat er, volgens hem, niet toe deed. Of hij zelf in God geloofde of niet, daar gaf hij geen antwoord op. Soms is geen antwoord het beste antwoord.
..