Het gaat goed met Joost. Na een paar maanden wordt hij overgeplaatst naar een open afdeling. Hij maakt gebruik van zijn herwonnen vrijheid door wandelingen in de omgeving te maken. De inrichting waar hij zit, ligt midden in de bossen. De afdelingen zijn gehuisvest in losstaande gebouwen op een parkachtig terrein. In eerste instantie wandelt hij binnen de grenzen van dat terrein. Hij geniet van de kleuren van de bomen, planten en bloemen. Hij snuift de geuren van bloemen, planten en aarde op, en de geuren van de keuken die midden op het terrein ligt. Tijdens de wandelingen heeft hij lange gesprekken met Erik. Met hem deelt hij zijn liefde voor de tastbare wereld om hem heen. Hij deelt een geur die hij extra lekker vindt, of de pijnlijke frisheid van de vrieskou in hartje winter. Samen met Erik maakt hij een sneeuwpop, de handen knedend in de zachte, koude, vochtige materie die sneeuw heet. Walter en Nettie sluit hij steeds meer buiten. Ze zijn er nog wel, maar hij geeft ze nauwelijks meer aandacht. Tegen de tijd dat het lente wordt, worden zijn wandelingen steeds langer en wordt zijn territorium groter.

 

Petrus laat zich, op zijn wolk gezeten, naar het topje van de kruin van de perzikenboom brengen. Hij plukt een grote, sappige perzik waar hij gulzig zijn tanden in zet. Het sap druipt langs zijn kin. Hij plukt een stukje wolk en veegt er zijn mond mee af. Dan stopt hij het stukje wolk terug in het gat waar hij het uitgeplukt heeft. Hij gaapt tevreden, leunt achterover en valt in slaap. Zijn wolk zakt tot tien centimeter boven de grond en blijft daar zweven. ‘Kijk, daar zweeft Petrus!’ zegt Pierre. ‘Zo te zien weet hij nu wat hij met die wolk kan doen,’ merkt Pol op.

 

‘Wat wil je drinken?’ vraagt de man met het dienblad in zijn  hand. Joost kijkt hem vragend aan. ‘Koffie?’ vraagt de man terwijl hij op een leeg kopje op zijn dienblad wijst en een drinkende beweging maakt. Joost knikt bevestigend en de man loopt naar de bar om even later terug te komen met een kop dampende koffie. ‘Alstublieft,’ zegt hij, terwijl hij de koffie voor Joost neer zet. Joost haalt een muntstuk van vijf gulden uit zijn portemonnee en geeft dat aan de ober. Deze legt het op zijn dienblad en zoekt tussen het kleingeld dat er al op ligt. Hij geeft Joost een rijksdaalder en twee kwartjes terug. Joost kijkt op zijn gemak rond, Hij neemt een slok van zijn koffie. Dan ziet hij een vrouw en een man aan de bar zitten. Ze zitten met de rug naar hem toe. De man probeert de vrouw naar zich toe te trekken. Ze duwt hem van zich af, grist haar tas van de bar, klemt die onder haar arm en loopt kwaad weg. De man draait zich half om. Hij ziet Joost die naar hem kijkt. Hij haalt zijn schouders op en grijnst even. Hij gooit wat geld op de bar en gaat naar buiten. Joost ziet hem in een sportwagen stappen en wegscheuren. Terwijl hij hem nakijkt, neemt hij nog een slok koffie.

 

‘Stom wijf! Wat denkt dat kreng wel, die del!’ vloekt Robert in zichzelf. Hij voelt de adrenaline door zijn lijf pompen. Hij drukt het gaspedaal nog harder in dan gewoonlijk. De motor brult, de banden knarsen. Plotseling doemt er een tegenligger op. Robert gooit het stuur om. Zijn auto vliegt de berm in, slipt en slingert terwijl hij het gaspedaal loslaat en pompend remt. Tweehonderd meter verder komt hij, vlak voor een boom, tot stilstand. Zijn hart bonst in zijn keel. Zijn mond is droog. Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd en ademt diep in en uit. ‘Dat was op het nippertje,’ zegt hij zacht in zichzelf.

 

De nieuwe God wordt wakker. Hij rekt zich behaaglijk uit. Hij gooit de ramen open en droomt zich een heerlijk lentezonnetje. Hij droomt de bloemen open en laat ze heen en weer wiegen in een zacht koel briesje. Hij droomt zich een koor van merels die prelude en fugue no.19 in A major van Johan Sebastian Bach fluiten. Pol zit op de witte bank onder de plataan en luistert naar de zang van de merels. ‘Goddelijk,’ zucht hij, zich niet realiserend dat hij naar muziek zit te luisteren.

 

Lin zit achter haar vleugel en speelt prelude en fugue no. 19 in A major van Johan Sebastian Bach. De deur naar de gang staat open. Geconcentreerd zet ze de verschillende stemmen neer. De ene melodie gaat naadloos over in de andere en verschillende melodieën vormen samen harmonieën. De ene hand neemt de melodie van de andere hand over en vice versa en daartussen ontstaan weer nieuwe melodieën, laag over laag over laag. Wanneer ze is uitgespeeld legt Lin haar handen in haar schoot terwijl de herinnering aan de muziek nog even in haar na zindert. ‘Wat is dat voor een muziek?’ vraagt Roy die in de deuropening staat te wachten. Lin schrikt even als ze zich de aanwezigheid van Roy bewust wordt. Ze haalt even diep adem. ‘Dat was Bach,’ zegt ze, ‘Johan Sebastian Bach.’ ‘Het is alsof hij verschillende stemmen met elkaar laat praten,’ merkt Roy op, ‘en het swingt nog ook.’ ‘Vind je het mooi?’ vraagt Lin. ‘Nou en of!’ zegt Roy, ‘ik vind het prachtig!’

 

Joost wandelt op zijn gemak van het café naar de inrichting. Hij snuift de geur van het bos op. Hij geniet van de koele avondwind langs zijn handen en zijn gezicht. Hij zuigt met zijn ogen de avondkleuren op. Hij verlicht zijn tred zodat zijn lichaam zich in een cadans gaat bewegen. Zijn lichaam lijkt lichter te worden. Hij loopt wat sneller. Hij vindt het zalig om in snelheid tussen wandelen en rennen in te lopen. Vlakbij zijn afdeling gekomen loopt hij nog een extra rondje om de vijver. Dan gaat hij naar binnen.

 

‘Wat is de essentie van dit bestaan?’ vraagt Pol zich af. ‘Ik bedoel, toen ik nog leefde had ik daar een antwoord op; de essentie van het leven is dat je het leeft. Maar die essentie hing nauw samen met de eindigheid van het leven. Je leefde zolang je leefde en het was dus zaak om dat zo goed en intens mogelijk te doen, voordat je leven weer voorbij was.’ Pierre knikt beamend. ‘Maar hier is alles eeuwig,’ vervolgt Pol, ‘er zit geen begin en einde aan dit bestaan en zelfs de volgorde waarin je bestaat is maar net zoals je hem bedenkt.’ Pol valt even stil en staart voor zich uit. ‘Ach,’ zegt Pierre, ‘wie zegt dat er hier geen begin en geen einde is? Zo dood ben je daar beneden ook niet, niet zolang er aan je wordt gedacht. Ook ik besta op dit moment ook alleen maar omdat jij mij laat bestaan. Voor mijzelf besta ik niet meer.’

 

‘Wat voor een verrassing heb je deze week voor me?’ vraagt Lin. Roy gaat achter de vleugel zitten en laat haar zijn nieuwste compositie horen. Lin luistert aandachtig. Ze glimlacht als het stuk is afgelopen. ‘Mooi,’ zegt ze, ‘je hebt goed naar Art Tatum geluisterd en je door hem laten inspireren. Je loopt dan wel het gevaar dat je teveel bezig bent met versieringen om indruk te maken. Daardoor loop je het risico dat je de aandacht afleidt van de essentie van het stuk.’ ‘U bedoelt dat ik het beter soberder kan spelen,’ concludeert Roy. ‘Nee, ik bedoel dat je de essentie van het stuk niet moet vergeten. Als je daar versieringen voor nodig hebt, dan gebruik je die, maar als ze overbodig zijn, kan je ze misschien beter weglaten.’ ‘Wat is dan, volgens u, de essentie van het stuk?’ daagt Roy haar uit. ‘Misschien kun jij mij dat laten horen,’ zegt Lin. Roy zucht even, ontspant zijn schouders en speelt hetzelfde stuk, maar dan ontdaan van alle versieringen. ‘Mooi,’ zegt Lin, ‘dat is inderdaad de kale essentie. Als je daar, waar dat effectief is, wat versieringen aan toevoegt, dan heb je een perfect stuk. ‘Dat werk ik thuis wel uit, ‘ zegt Roy, ‘zou u me, voordat de les voorbij is dat stuk van Bach nog eens voor willen spelen?’ ‘Dan speel ik niet hetzelfde stuk,’ zegt Lin, maar, als je het niet erg vindt wil ik prelude en fugue no. 21 in B flat major voor je spelen.’ Roy slaat zijn benen over elkaar, verschuift even zodat hij comfortabel zit en wacht af. Lin zit achter haar vleugel, strijkt haar rok glad, haalt de haren uit haar gezicht, laat haar armen langs haar lichaam hangen, schudt ze even uit en tilt dan haar handen, aanslagklaar, boven het klavier. Daar blijven ze een paar seconden hangen en dan dansen haar vingers de prelude en fugue no. 21 in B flat major tevoorschijn.

 

Met een deegroller rolt Petrus de Rots zijn wolk tot een vierkante plak van twee bij twee meter met een dikte van vijf centimeter. Hij vouwt de plak dubbel, vouwt hem weer terug en vouwt hem dan nogmaals dubbel zodat de vouwlijnen elkaar in het midden kruisen. Hij vouwt de plak weer terug en vouwt hem nu diagonaal. Hij vouwt hem weer terug en dan weer diagonaal zodat de diagonale lijnen elkaar kruisen. ‘Wat ben je aan het doen?’ vraagt de oude God. ‘Iets dat niet in dat stomme boek van jou staat,’ grinnikt Petrus de Rots terwijl hij verder vouwt. ‘Wat vouw je?’ vraagt de oude God nieuwsgierig. ‘Dat zul je wel zien,; zegt Petrus en hij maakt een knikje in een van de uitsteeksels van zijn vouwsel. Dan neemt hij twee andere uitsteeksel en spreidt ze voorzichtig uit. ‘Een kraanvogel!’ roept de oude God enthousiast, ‘wat leuk! Ik wist niet dat jij een kraanvogel vouwen kon!’ Petrus neemt de kraanvogel, glimmend van trots, in zijn linkerhand. Met zijn rechterhand trekt hij aan de staart zodat de vleugels gaan bewegen. Langzaam zweeft zijn kraanvogel de lucht in.

 

Joost komt het café binnen en gaat op zijn vaste plaats, in een hoek bij het raam, zitten. Even later wordt er een kop koffie voor hem neergezet. Hij doet er een suikerklontje en een wolkje melk in en roert totdat de suiker opgelost is. Hij kijkt naar buiten en scheurt het papiertje rond het koekje los. Op het moment dat hij het verfrommeld op zijn schoteltje legt, ziet hij Robert in zijn nieuwste sportwagen voorbij scheuren. Hij knabbelt even aan zijn koekje en neemt een slok koffie. Dan zet hij het kopje voor zich neer en kijkt wat rond. Enkele tafeltjes verderop zitten een man en een vrouw met allebei een kop koffie en een stuk appeltaart voor zich. Het gezicht van de man kan Joost niet zien, omdat deze met zijn rug naar hem toe zit. Het gezicht van de vrouw wel. ‘Hij is echt ongelooflijk fantasierijk,’ leest hij van haar lippen.

 

‘Laatst liet ik hem een stuk van Bach horen en de les erna bleek hij zelf een prelude en fugue geschreven te hebben. Alle elementen waaraan een prelude en fugue moet voldoen waren aanwezig, maar er zat jazz en blues in en soms, een paar maten lang leek het wel rock and roll. Het was absoluut geen Bach en toch kon je horen dat hij goed naar Bach heeft geluisterd.’ Lin zwijgt even, legt haar wijsvinger op haar lippen en denkt even na. ‘Het is net een spons, die jongen. Hij zuigt allerlei soorten muziek en verschillende muziekstructuren in zich op, vermengt ze en maakt er dan iets nieuws van.’ ‘Dan mag je hem wel veel variatie aanbieden,’ zegt Dolf. ‘Ik weet niet of ik daar toe in staat ben,’ zucht Lin, ‘van popmuziek weet ik bijvoorbeeld veel te weinig af.’ ‘Je moet hem ook niet aanbieden wat je niet weet,’ lacht Dolf, ‘biedt hem maar aan wat je wel weet, en wijs hem maar de weg naar de gebieden die je zelf niet kent.’ Lin glimlacht. ‘Je hebt gelijk,’ zegt ze.