‘Ik heb zin in vakantie,’ zegt de oude God. ‘Een God die vakantie neemt, daar heb ik nog nooit van gehoord,’ lacht Petrus de Rots. ‘Toch komt het wel vaker voor,’ zegt de oude God, ‘alleen komt een God nooit terug van vakantie.’ ‘Dat wil dus zeggen dat ik je nooit meer terug zie,’ schrikt Petrus. ‘Waarom ga je niet mee?, stelt de oude God voor, ‘per slot van rekening heb jij een ideaal vervoermiddel.’ ‘Ah, je bedoelt mijn wolk,’ zegt Petrus na enig nadenken. ‘Precies,’ knikt de oude God. ‘Wanneer gaan we?’ vraagt Petrus enthousiast. ‘We gaan nu,’ besluit de oude God. Hij gaat een schuur binnen en komt er even later met twee koffers weer uit. ‘zo,’ zegt hij, ‘die ene koffer is voor jou en de andere is voor mij.’ ‘Wat zit er in die koffers?’ vraagt Petrus nieuwsgierig. ‘Alles,’ antwoordt de oude God. ‘Dan hebben we voor de rest niets meer nodig,’ merkt Petrus de Rots op en loopt naar zijn wolk om die reisvaardig te maken. Ze stappen in de wolk die zich om hen heen sluit. dan stijgt de wolk twee meter de lucht in. Daar blijft hij zweven. Hij wordt kleiner en kleiner en kleiner. Pol, die het tafereel vanaf de witte bank onder de plataan gadeslaat, heeft de indruk dat de wolk zich steeds verder van hem af beweegt. Gezichtsbedrog dat zich wel vaker voordoet wanneer iets kleiner en kleiner en kleiner wordt. ‘Ah, vakantie,’ zucht de oude God, vlak voordat de wolk in het niets verdwijnt.

 

‘Iemand vertelde me eens een verhaal over pygmeeën die naar een film zaten te kijken, een lachfilm.’ Lin kijkt Dolf verwachtingsvol aan. Ze houdt van zijn anekdotes. ‘Bij scènes die leuk bedoeld waren, zaten ze onaangedaan te kijken, terwijl ze op andere momenten, waar normaal niemand om lacht, dubbel lagen van het lachen. Op het einde van de film stapten de helden in een jeep en reden weg. De hele zaal kwam niet meer bij van het lachen. De missionaris die de film draaide snapte niet waarom. Hij kon niets ontdekken dat die hilariteit kon verklaren. Hij vroeg aan de pygmee die vlak voor hem zat wat hij zo grappig vond aan die laatste scène. Bij de herinnering alleen al barstte de pygmee in lachen uit. ‘Ze werden steeds kleiner,’ hikte hij tussen het schaterlachen door, ‘en ineens waren ze ‘poef’ verdwenen.’ De missionaris draaide de film terug en bekeek het laatste stuk nog een keer. ‘Ze worden toch niet kleiner,’ zei hij. ‘Kijk dan,’ zei de pygmee en wees op de jeep die in de verte verdween, en ineens zag de missionaris het ook; de jeep werd steeds kleiner en kleiner en kleiner, totdat hij in het niets verdween.’

 

De nieuwe God wordt wakker met een vreemde kriebel in zijn maag. Er lijkt niets veranderd te zijn, maar hij voelt dat er iets niet hetzelfde is. Hij stapt in zijn pantoffels en doet zijn ochtendjas aan. Hij loopt naar de keuken. God de Moederende zit aan tafel. Hij lijkt wel transparant. ‘Heb je mij nog nodig of denk je zelf een ontbijt op tafel?’ vraagt hij. Ook zijn stem klinkt als in nevelen gehuld. ‘Waarom vraag je dat?’ vraagt de nieuwe God verbaasd. ‘Wel, als je me niet meer nodig hebt, dan vernevel ik me verder totdat ik verdwenen ben,’ zegt God de Moederende met een steeds ijler wordende stem. ‘Als dat is wat je wilt, dan moet je dat doen,’ zegt de nieuwe God rustig. ‘Dank je,’ zegt God de Moederende met een glimlach. ‘Het ga je goed.’ Zijn lichaam vernevelt zich nog meer, wordt doorzichtiger en doorzichtiger totdat er niets meer is om doorheen te kijken. ‘Dag God de Moederende,’ zegt de nieuwe God zacht. Even aait een briesje langs zijn wang. De nieuwe God glimlacht. Een melancholieke rust daalt in hem neer. Gedachteloos besmeert hij een snee brood met jam. Traag neemt hij er een hap uit en langzaam kauwt hij die hap naar binnen. Hij kijkt naar buiten en ziet hoe Petrus de Rots en de oude God samen in een wolk stappen. Hij kijkt hoe die wolk zich twee meter boven de grond verheft, daar blijft hangen en kleiner en kleiner en kleiner wordt, totdat ie verdwenen is. ‘Mijn God, nou ben ik de enige God,’ denkt hij.

 

Roy moet zijn derde toernee door Duitsland voortijdig beëindigen. Tijdens het spelen krijgt hij steeds vaker last van black-outs. In eerste instantie zijn ze kort van duur en kan hij ze onopgemerkt ondervangen, maar het valt hem steeds zwaarder zich lang achter elkaar te concentreren. In Keulen raakt hij, tijdens een optreden, buiten bewustzijn. Men brengt hem snel naar een ziekenhuis waar hij wordt onderzocht. Hij blijkt een gezwel in zijn hersenen te hebben. Met een ambulance wordt hij teruggebracht naar Nederland.

 

Lin legt, met een zucht, de telefoon neer. ‘Wat is er?’ vraagt Dolf. ‘Hij is dood,’ zegt ze zacht. “Wie is dood?’ vraagt Dolf. ‘Roy,’ snikt ze, ‘Roy is dood.’ ‘Kom eens even hier,’ zegt hij terwijl hij zijn armen spreidt. Ze kruipt in zijn omhelzing en legt haar hoofd tegen zijn borst. De tranen lopen langs haar wangen. ‘Nou maak ik je hemd ook nog nat,’ snikt ze. ‘Wanneer is het gebeurd?’ vraagt Dolf. ‘Vanmorgen,’ zegt ze, ‘gisterenavond raakte hij in coma en vanmorgen om zeven uur is hij gestorven. Hij was nog maar zesentwintig en nu is hij dood.’ Ze huilt geluidloos in zijn armen. Hij drukt haar zacht tegen zich aan. ‘Ik had hem een langer leven gegund,’ zegt Dolf, ‘maar kijk eens wat hij in dat korte leven allemaal heeft gedaan.’ Hij streelt Lin door haar haar. Samen wiegen ze zachtjes heen en weer, rouwend om Roy, ieder met zijn eigen gedachten.

 

Nadat hij ontbeten heeft, loopt de nieuwe God naar buiten. Hij wandelt het park in. Overal waar hij zijn voeten neerzet laat hij een afdruk van vergeetmijnietjes achter. Hij snuift de frisse ochtendlucht door zijn neusgaten naar binnen en kijkt genietend om zich heen. Pol zit op de witte bank onder de plataan. De nieuwe God gaat naast hem zitten. ‘Ik ben de nieuwe God,’ stelt hij zichzelf voor. ‘Ik ben Pol,’ antwoordt Pol. Er valt een stilte. Pol kijkt de nieuwe God nieuwsgierig aan. ‘Als jij de nieuwe God bent,’ zegt hij, ‘waar is de oude God dan?’ ‘De oude God en Petrus de Rots zijn samen op vakantie,’ zegt de nieuwe God, ‘je zag ze zelf vertrekken!’ ‘O, was dat de oude God die bij Petrus was,’ zegt Pol. ‘Waar zijn ze eigenlijk heen?’ ‘Hoe moet ik dat weten?, antwoordt de nieuwe God schouderophalend. Ergens anders denk ik.’ ‘Dat zou ik ook wel willen,’ zucht Pol, ‘ergens anders zijn, of beter nog, voorgoed in het niets te verdwijnen.’ ‘Dan doe je dat toch,’ merkt de nieuwe God laconiek op. ‘Ik heb geen wolk!’ zegt Pol geprikkeld. ‘Rook je?’ vraagt de nieuwe God. ‘Nee, ik ben gestopt,’ zegt Pol. De nieuwe God haalt een pakje sigaretten uit zijn mouw en biedt Pol een sigaret aan. ‘Dan zou ik maar weer beginnen, als ik jou was,’ zegt hij. Pol steekt een sigaret tussen de lippen en de nieuwe God geeft hem vuur. Pol blaast mooie ronde kringen die zich om hem heen hullen totdat hij er uit ziet als een Michelinmannetje. Wanneer hij helemaal omhuld is, zweeft hij twee meter de lucht in. Dan verkleint hij zich en verkleint zich en verkleint zich totdat er niets meer over is. ‘Fijne vakantie, Pol,’ glimlacht de nieuwe God in zichzelf. Hij staat op en loopt verder het park in, voetstappen van vergeetmijnietjes achterlatend.

 

Ergens, tussen verschillende werelden in, speelt Roy, gezeten op een wolk, zijn laatste concert. Na afloop is het even stil. Dan applaudisseert Annie en ze glimlacht. ‘Ik wist dat ik jou in me had,’ zegt ze, ‘en ik ben blij dat je er uit bent gekomen.’ ‘Ik ook,’ zegt Roy en loopt naar Annie toe. Ze vervloeien in elkaar en vernevelen in het wolkendek.

 

Wat er overblijft zijn kleine fragmenten, herinneringen, woordspelingen, flarden muziek, verhalen, anekdotes, schilderijen, gevoelens van geborgenheid of weerstand. En ook dat vernevelt met de tijd, totdat er niets meer over lijkt te zijn terwijl er toch niets is verdwenen.

 

Einde