
de ontwikkeling van mijn denken ruud moors 11 vertrouwen
Hoe ik er precies aan gekomen was, weet ik niet meer. Ik had het misschien op de kermis gewonnen of zo. Ik was een jaar of elf in ik was in het bezit van mijn eerste zakmesje. Het was een klein ding waar niet meer dan twee mesjes op zaten, het een nog kleiner dan het andere.
Nadat ik uit school thuis was gekomen had ik, samen met mijn moeder, een kopje thee gedronken en was daarna aan de tafel gaan zitten om te tekenen terwijl mijn moeder naast me verstelwerk zat te doen. De voordeurbel ging. Mijn moeder ging kijken wie het was en bleef een minuut of tien weg. ‘Dat is me ook wat!’ zei ze toen ze terug kwam. ‘Wat is er dan?’ vroeg ik. Nou die kleine knul van een paar huizen verder stond met zijn moeder voor de deur en beweerde dat jij hem met je mesje gestoken had. Hij had een snee op zijn knie en hij zei dat jij dat gedaan had. Toen ik zei dat ik dat wel wat vreemd vond en vroeg wanneer je dat dan gedaan zou hebben, zei hij dat je dat net had gedaan en zijn moeder beweerde dat ze je de keuken in had zien vluchten.’ ‘Wat?’ zei ik verbaasd, ‘ik heb de hele middag binnen gezeten!’ ‘Ja dat weet ik,’ zei mijn moeder dus dat zei ik ook tegen die jongen en zijn moeder. Ik zei: ‘Dat kan helemaal niet, want Rudi zit al de hele middag bij mij binnen.’ Dus vroeg ik aan die jongen: ‘Weet je zeker dat Rudi je gestoken heeft?’ en ik keek hem recht in zijn ogen aan. Toen sloeg hij zijn ogen neer en zei: ‘Dan zal iemand anders het wel gedaan hebben.’ Ik ben er even beduusd van. Als je niet de hele middag binnen was geweest dan had ik hem geloofd! Ik had me niet kunnen voorstellen dat iemand over zoiets zou kunnen liegen.’ Ze zuchtte even en zei toen: ‘Luister Rudi, laten we iets afspreken; vanaf nu geloof ik jou. Als iemand iets beweert of je ergens van beschuldigt dan vraag ik jou of dat waar is, en ik wil dat je dan altijd de waarheid vertelt. Als je het gedaan hebt moet je dat gewoon zeggen, dat is altijd beter dan dat ik aan je moet twijfelen. Is dat afgesproken?’ Ik realiseerde me dat ik bijna onterecht voor iets gestraft had kunnen worden en realiseerde me ook dat mijn moeder, om te voorkomen dat dat ooit nog zou kunnen gebeuren, mij haar volledige vertrouwen gaf. Ik besloot dat het inderdaad verstandiger was om altijd de waarheid te vertellen, (als er om gevraagd werd) dan de kans te lopen dat iemand me onterecht zou kunnen beschuldigen. Ik was blij dat mijn moeder besloten had mij te vertrouwen. Ik heb ook nooit tegen haar gelogen. Als ze iets vroeg of wou weten, gaf ik altijd eerlijk antwoord. Niet dat ik haar altijd alles vertelde. Als ze nergens naar vroeg, dan hoefde ik immers ook niks te vertellen. Ze was ook zo verstandig om niet alles te willen weten.
Later bleek die jongen in het prikkeldraad gevallen te zijn. Maar dat had hij zijn moeder niet durven vertellen uit angst dat, als hij zelf de schuld van die snee was, zijn moeder kwaad op hem geworden zou zijn en hem vanwege die stommiteit nog een klap om zijn oren zou hebben gegeven. Daarom had hij mij maar de schuld gegeven.
Mijn moeder vroeg me nooit het hemd van mijn lijf, dus ik hoefde meestal niets op te biechten. Maar op een gegeven moment was ze met een tante aan het praten over drugs en zei ze: ‘Nou, Rudi gebruikt geen drugs… toch Rudi?’ ‘Nou,’ zei ik, ‘ik heb één keer een jointje geprobeerd, maar ik merkte daar niks van, dus ik heb het daarna nooit meer gedaan.’ ‘Okee,’ zei ze. En dat was dat.
Door deze gebeurtenis heb ik het belang leren inzien van betrouwbaarheid. Niet dat ik altijd en overal, ten opzichte van iedereen betrouwbaar ben geweest, maar de keren dat ik het niet ben geweest herinner ik me tot op de dag van vandaag met schaamte. Ik weet niet of er mensen zijn die hun hele leven lang altijd betrouwbaar zijn geweest. Ik heb me wel degelijk zo nu en dan laten verleiden tot kleine leugens en oneerlijkheden. Maar meestal kwamen die uit. Ik ben er ook niet zo goed in. En ook als ze niet uitkwamen, dan wist ik het zelf nog steeds. En dat voelde niet goed. Zelfs als het me lukte om een ander voor de gek te houden, hield ik mezelf nog niet voor de gek.
Ik zat in de derde klas van de MAVO en had in de opruiming een singletje gekocht van Charly Rich. ‘Mohair Sam’, heette dat singletje. Ik had bedacht dat het wel grappig zou zijn om te doen alsof Charly Rich een groep was, waarvan ik de drummer was, en dat dit onze eerste single was. Mijn klasgenoten geloofden het en riepen het door de klas, waarop de docente Nederlands het singletje bekeek en vroeg: ‘Is dat echt zo, Rudi?’ Ik durfde geen nee te zeggen, bang om af te gaan in de klas en zei dus ‘ja’. ‘O,’ zei ze, en keek me met een lichte frons aan. Ik wist dat zij wist dat ik gelogen had, maar ze zei er niets van. Hoewel het niet meer was dan redelijk onschuldig gepoch, schaamde ik me er toch voor. Ik besefte dat de prijs die ik voor dit leugentje betaald had, een verlies van vertrouwen van de docente tot gevolg had gehad. Die prijs was gewoon te hoog.
Daarom kies ik er voor om betrouwbaar te zijn. Niet dat dat altijd geloofd wordt, maar dat ligt dan niet aan mij. Dat ligt aan het wantrouwen dat de ander dan ten opzichte van mij heeft. Zo zijn er mensen die niet geloven in chronische vermoeidheid en die er dus vanuit gaan dat iemand die beweert dat te zijn, vanzelf onbetrouwbaar is. Dat is vervelend maar dat trek ik me niet persoonlijk aan. Als iemand er voor kiest wantrouwend te zijn, zegt dat niets over mijn betrouwbaarheid, maar alles over degene die voor wantrouwen kiest.
In de Dao De Jing staat:
Ten opzichte van iedereen die welwillend is, ben ik welwillend
en ten opzichte van iedereen die onwelwillend is, ben ik ook welwillend.
Welwillendheid is een deugd.
Ten opzichte van iedereen die betrouwbaar is, ben ik betrouwbaar
en ten opzichte van iedereen die onbetrouwbaar is, ben ik ook betrouwbaar.
Betrouwbaarheid is een deugd.
Ik kan het daar alleen maar volmondig mee eens zijn.
Het is beter iemand onterecht te vertrouwen, dan iemand onterecht te wantrouwen. Als ik iemand onterecht vertrouw, dan is het de ander die dat vertrouwen beschaamt. Als ik iemand onterecht wantrouw, dan ben ik het die het vertrouwen beschaamt.
Het is onmogelijk iemand meer te vertrouwen dan ik mezelf kan vertrouwen. Alleen daarom al is het belangrijk dat ik te vertrouwen ben. Vandaar dat ik er voor kies om betrouwbaar te zijn. Dat doe ik niet persé voor de ander. Dat doe ik vooral voor mezelf.
Het voelt gewoon beter.