Toen ik op de lagere school zat, werd ons verteld waarom het goed was dat er missiewerk gedaan werd. Dat was onder andere om te voorkomen dat primitieve volkeren mensen aan hun afgoden offerden. Dat was ons, katholieken, namelijk een doorn in het oog. Het gaf aan hoe ‘wild’ die primitieve volkeren wel niet waren en hoe nodig het was dat wij ze gingen beschaven. Mensen offeren werd als primitief en onbeschaafd gezien. Terecht, denk ik. Tegelijkertijd hadden we natuurlijk flink wat boter op ons hoofd. Onze religie was namelijk gebaseerd op het eren van Christus omdat hij zich voor ons zielenheil had opgeofferd. Maar als het Christendom zo beschaafd was, waarom baseerde het Christendom zich dan juist op een mensenoffer? En ook in de bijbel is het (op)offeren van mensen een steeds maar weer terugkerend thema. Ook God was niet vies van een offer meer of minder. En die heksen die op de brandstapel terecht kwamen, waren dat dan geen mensenoffers? Maar dat mocht, want dat was voor de ‘goede’ zaak.

 

Eind jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw, waren er allerlei radicale linkse groepen en personen die vonden dat je mensen best voor het ‘goede’ doel mocht opofferen. Een zekere Allard, waarmee ik een keer een discussie voerde, vond het bijvoorbeeld geen probleem dat Mao door zijn Grote Sprong Voorwaarts miljoenen Chinezen de hongerdood had bezorgd. ‘Waar gehakt wordt, vallen spaanders,’ en ‘Voor het hogere doel mogen best wat mensen opgeofferd worden’, waren twee dooddoeners waarmee hij dat wanbeleid goedpraatte. ‘Maar wat was het hogere doel van Mao dan, anders dan de ‘bevrijding’ van het volk van zijn kapitalistische tirannen. Als je dat volk vervolgens de dood injaagt door je eigen tirannieke politiek zijn ze met die ‘bevrijding’ niet erg veel opgeschoten,’ stelde ik daar tegenover. Dat vond hij eigenlijk maar onzin. Het gaf volgens hem aan dat ik ideologisch maar een watje was.

 

In de jaren zeventig waren mijn broer en ik ook bezig met dienstweigeren. We waren er nogal radicaal in. Ik besloot dat ik niet alleen militaire dienstplicht, maar elke dienstplicht zou weigeren. Totaalweigeren noemden we dat. Ook had ik me voorgenomen dat ik, als ik daarvoor in de gevangenis terecht zou komen (wat de uiterste consequentie was) ik in hongerstaking zou gaan totdat ik vrijgelaten zou worden of de hongerdood zou sterven. In die zin was ik bereid om voor mijn idealen te sterven. Mezelf op te offeren, zeg maar. Toen ik dat aan de psycholoog vertelde die moest beslissen of ik geschikt was voor dienstplicht, besloot hij mij maar af te keuren. Gelukkig. Zo hoefde ik mezelf niet op te offeren en werd de maatschappij behoed voor een bende onzinnig gedoe.

 

Ik zou mezelf nu, waarschijnlijk, niet meer opofferen voor zo’n ideaal. Ik zou me nog steeds verzetten, en zeker geen dienstplicht accepteren, omdat dat voor mij gelijk staat aan slavernij en ik niemands slaaf wil zijn, maar mijn leven daarvoor opgeven, nee dat zou ik niet meer doen. Daar is mijn leven mij te kostbaar voor.

 

Een tijd geleden vertaalde ik het boek Liezi en kwam daar deze passage tegen:

 

Yang Zhu zei: ‘In de oudheid boden de mensen geen voordeel aan de wereld aan, als hun dat ook maar één haartje zou kosten. Ze gaven nog niet één leven op, al konden ze er de wereld in zijn geheel mee redden. Als er niemand is die ook maar één haartje offert, en er niemand is die van voordeel wil zijn voor de wereld, dan hervormt die wereld zichzelf.’

Qinzi (Meester Vogel) vroeg aan Yang Zhu: ‘Zou u, meester, één haartje opofferen om de wereld te redden?’ ‘De wereld is zeker niet te redden door het opofferen van één haar’, antwoordde Yang Zhu. Qinzi zei: ‘Maar stel eens dat dat wel zo zou zijn?’ Yang Zhu antwoordde niet.

Qinzi sprak hierover met Mengsun Yang (Kleinkind Zon). Mengsun Yang zei: ‘Omdat je meester weigert uit te drukken wat er in zijn hart omgaat, zal ik er iets over proberen te zeggen. Stel dat je, door het schenden van je spieren en huid, tienduizend goudstukken zou kunnen krijgen, zou je dat doen?’ ‘Zeker’, was het antwoord. Mengsun Yang vervolgde: ‘Zou je ook maar één van je ledematen afrukken voor het veroveren van de staat, zou je dat doen?’ Qinzi zweeg een hele tijd en toen vervolgde Mengsun Yang: ‘Eén haar lijkt maar heel nietig, vergeleken met spieren en huid. Spieren en huid zijn maar nietig, vergeleken met ledematen. Dat is duidelijk. Haren maken deel uit van spieren en huid, en spieren en huid maken deel uit van ledematen. Een haar is, dat staat vast, maar een klein, misschien tienduizendste, deel van een lichaam, maar het bestaat als een apart iets. Waarom zou je dat onbelangrijk achten?’

 

Dat zette me, weer opnieuw, aan het denken over het opofferen van levens voor idealen, of voor winst of eigenbelang. Hoe beschaafd we ons ook noemen, ook wij offeren mensen op voor onze idealen, winsten of eigenbelang. Beleggers sluiten, zonder scrupules, fabrieken als het sluiten van die fabrieken hun meer winsten oplevert dan het laten draaien van die fabrieken. Dat ze daardoor de werknemers van die fabrieken hun levensonderhoud ontzeggen, maakt hun blijkbaar niets uit. Die werknemers, en hun belangen, worden zonder problemen opgeofferd voor een beetje meer winst. Als je ‘winst’ als een afgod ziet, dan zie je dat ook wij nog steeds mensen opofferen voor onze afgoden. Soms is het niet zo duidelijk hoe gemakkelijk we mensenlevens opofferen voor een klein beetje eigenbelang. Veel Nederlanders zijn blij met een minister die er voor zorgt dat er op steeds meer snelwegen 130 kilometer per uur gereden mag worden. De vrijheid om harder te mogen rijden mag wel een paar mensenlevens kosten. Niet alleen doordat er meer verkeersongelukken zullen plaatsvinden, met ernstiger gevolgen, maar ook omdat de vervuiling van de motoren en de banden van auto’s bij een verhoging van de maximumsnelheid toeneemt, iets dat indirect meer doden kost. En dat terwijl autoverkeer al zoveel doden per jaar kost. Het verkeer kost jaarlijks ongeveer 570 doden in Nederland. En dan heb ik het niet eens over de gewonden gehad.

 

Als in een ver land een bevolking ieder jaar een maagd uitkiest om in een vulkaan te gooien om de god van de vulkaan gunstig te stemmen, dan noemen we dat irrationeel en primitief, maar wij offeren heel wat meer mensen op voor de god van de snelle auto.

 

Ik geloof dat ik elk mensenoffer even afschuwelijk vind. Als je jezelf op wilt offeren, voor rechtvaardigheid bijvoorbeeld, dan begrijp ik dat nog wel, maar iemand anders opofferen ten bate van wat jij belangrijk vindt, dat vind ik altijd moreel verwerpelijk.

 

Onlangs vertaalde ik Boek 12 van Mozi. Dat begint zo:

 

Meester Mozi (Duistere Geleerdheid) zei: ‘Niets dat bestaat is waardevoller dan rechtvaardigheid! Stel dat we iemand het volgende voorstel zouden doen: ‘Ik geef je een hoed en schoenen, maar in ruil hak ik je handen en voeten af. Zou je dat doen?’ Ik denk zeker niet dat er iemand is die dat zou doen. Waarom niet? Omdat een hoed en schoenen veel minder waarde hebben dan handen en voeten! Ik doe nog een voorstel: ‘Ik geef je de hele wereld in ruil voor je leven. Zou je dat doen?’ Ik denk zeker niet dat er iemand is die dat zou doen. Waarom niet? Omdat het bezit van de hele wereld veel minder waarde heeft dan het bezit van het leven zelf! Toch vechten mensen soms om één woord, tot de dood toe, omdat rechtvaardigheid waardevoller wordt geacht dan het leven zelf! Vandaar mijn bewering dat niets dat bestaat waardevoller is dan rechtvaardigheid!’

 

Ik ben het niet helemaal met Mozi eens. Het bezit van het leven zelf acht ik belangrijker dan rechtvaardigheid. Het feit dat ik leef is, voor mij, het meest waardevol. Als ik niet zou leven dan heeft voor mij ook niets meer zin. Ook rechtvaardigheid niet. Toch kan ik me nog wel voorstellen dat ik mijn eigen leven zou opofferen voor datgene dat ik rechtvaardig acht, maar alleen als ik daarmee het bestaansrecht van anderen kan verdedigen. Maar omgekeerd zou ik het onacceptabel achten om ook maar één ander mens op te offeren voor datgene dat ik rechtvaardig acht. De onrechtvaardigheid van het opofferen van die ene mens weegt zwaarder dan mijn idealen. Er is niets dat ik belangrijker acht dan het bestaansrecht van een mens. Niet alleen van mezelf, maar van ieder mens, niemand uitgezonderd.

 

Mensen die een bijna satanisch genoegen hebben in het opofferen van zichzelf en/of anderen, tegelijkertijd of los van elkaar, begrijp ik dan ook niet. Welke idealen je ook hebt, als dat de manier is waarop je ze probeert te verwezenlijken dan zal je dat nooit lukken.

 

In de Dao De Jing (hoofdstuk 31) staat:

 

Het is geen goed teken als iemand wapens wil gebruiken,
dat doet men pas als het echt niet anders kan.
Roem en eer mogen er geen rol in spelen.
Overwinnen is niet mooi.

Degenen die dat wel willen, hebben plezier in het doden van mensen,
en omdat ze plezier hebben in het doden van mensen,
zijn ze niet in staat om hun idealen te verwerkelijken.

 

Deze wijsheid werd zo’n 2500 jaar geleden opgetekend door Laozi. De geldigheid ervan is, wat mij betreft, nog steeds actueel. Idealisten, van welke snit dan ook, zouden dit goed tot zich door moeten laten dringen.

 

Het opofferen van mensen is altijd zinloos.