de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 17 arbeidsethos
Veel politici vinden dat iemand met een baan meer recht van bestaan heeft dan iemand zonder baan. Ik niet.
Apen zijn vaak druk bezig, maar werken doen ze niet. Ik zeg niet dat apen niets doen om aan de kost te komen, maar werken, zoals wij dat doen, is dat niet. Ook aan ons is werken lang onbekend gebleven. Een jager-verzamelaar is weliswaar bezig met in zijn en haar onderhoud te voorzien, maar dat is geen werken. Dat wil zeggen; het is geen baan. Banen zijn een relatief recente uitvinding. Voordat de landbouw en veeteelt werden uitgevonden waren er geen banen. Banen zijn dus hooguit tienduizend jaar oud. Er zijn nog steeds culturen waarin werken nog nauwelijks een rol speelt. Een beetje voedsel verzamelen, wat jagen, een hutje voor beschutting maken, wat gereedschap produceren, dat is het wel. In een eenvoudige samenleving is ook niet meer nodig om die samenleving draaiende te houden.
Ik hoorde ooit iemand uitleggen waarom hij de mensen in het ontwikkelingsland waar hij zijn fabriek had zo weinig loon betaalde voor de arbeid die ze deden. ‘Ze hebben hier geen arbeidsethos,’ zei hij nors, ‘als je ze een normaal salaris geeft, dan werken ze een dag en dan blijven ze de rest van de week in hun hangmat hangen!’ Daarom betaalde hij zijn werknemers net voldoende om een dag te kunnen overbruggen, zodat ze de volgende dag weer moesten komen werken. Het feit dat hij ze zo weinig betaalde lag gewoon aan hun (gebrek aan) arbeidsethos, niet aan hem. Als ze gewoon kwamen werken, ook als ze dat geld niet nodig hadden, dan zou hij ze heus wel meer betalen.
Ik vond dat degene die, als hij genoeg heeft om van te leven, stopt met werken om van het verdiende geld te profiteren, diep in mijn hart, verstandiger en eerlijker dan zijn baas die hem zo weinig betaalde dat hij iedere dag wel moest komen werken. Je werkt om te leven, niet andersom.
Die baas was niet echt geïnteresseerd in degene die hij in dienst nam. Hij was geïnteresseerd in het werk dat diegene voor hem kon doen. Daarin, lag voor hem, het bestaansrecht van die ‘werknemer’. Waarom mag iemand niet, na één dag werken, van de opbrengst daarvan een week gaan genieten? Dan neem je toch gewoon vijf keer zoveel mensen in dienst! En dan betaal je die mensen gewoon voor de waarde van hun arbeid en tijd, inplaats van dat je ze te weinig betaalt als straf voor hun vermeende gebrek aan arbeidsethos.
Ik identificeerde me met de ‘luie’ werknemer, niet met zijn baas die in mensen alleen maar loonslaven ziet.
Toen ik jong was, waren wij, jongeren, het erover eens dat materialisme niet iets was om na te streven. We keken, eerlijk gezegd, op materialisten neer. Dat wil zeggen; zolang we studeerden. Veel vrienden die klaar waren met hun studie en een goedbetaalde baan hadden weten te krijgen, kwamen ineens trots met een auto voorrijden, en kochten, zodra ze dat konden, een eigen huis. Dat konden ze natuurlijk niet allemaal ineens betalen. Zoveel verdienden ze nou ook weer niet; maar de banken waren maar wat graag bereid om dat geld, door middel van een lening of een hypotheek, voor te schieten. Op die manier zaten die vrienden ineens met een enorme schuld. Ze hadden geld uitgegeven dat ze nog moesten gaan verdienen. Daarmee hadden ze zich verplicht dat geld te gaan verdienen. Ze konden niet ineens besluiten om minder te gaan werken, bijvoorbeeld. Het was ook opvallend hoe snel ze aan hun nieuwe rijkdom gewend raakten en het gewoon gingen vinden dat ze zoveel te besteden hadden. Ik besloot, toen ik dat bij een aantal vrienden had gezien, dat dat een valkuil was waar ik niet in wilde trappen.
Toen ik na mijn studie ging werken, bleek ik veel meer te verdienen dan ik nodig had om van te leven. Ik herinnerde me hoe het mijn vrienden was vergaan. Toen een collega minder ging werken, vond ik dat voor mezelf ook wel een goed idee. Inplaats van de vier dagen waar ik voor was aangenomen, ging ik, met goedkeuring van de directie, drie en een halve dag werken. Van het geld dat ik in die drie en een halve dag verdiende kon ik goed leven en mijn studieschuld afbetalen. Nadat ik die studieschuld had afbetaald, na zo’n jaar of tien, besloot ik dat ik daardoor nog wel een halve dag minder kon gaan werken. Toen werkte ik drie dagen.
De tijd die ik niet met werken doorbracht besteedde ik aan dingen die ik leuk vond om te doen, maar waarmee ik geen geld kon of wilde verdienen. Muziek maken bijvoorbeeld. Heel erg talentvol ben ik niet, maar ik heb er wel heel erg veel plezier in. Ik kocht, toen ik er het geld voor had, een meersporenrecorder en nam mijn eigen liedjes met meerdere instrumenten en meerdere stemmen op. Dat deed ik puur voor eigen plezier. Duizenden uren ben ik daarmee bezig geweest, maar ik heb er nooit een cent mee verdiend. Ik heb er wel ontzettend veel plezier aan beleefd. Voor mij is dat belangrijker dan geld verdienen.
Ik heb, op mijn studieschuld na, nooit schulden gehad. Ik heb ook nog nooit een auto of huis in bezit gehad. Ik heb, eerlijk gezegd, ook nooit een auto of huis willen bezitten. Het geeft allemaal maar gedoe.
Op mensen die niet kunnen of willen werken, wordt vaak neergekeken. Maar waarom eigenlijk? Wordt de waarde van een mens bepaald door het werk wat die mens doet? Als dat zo is, dan hangt de menselijke waardigheid af van de economische waarde van een mens. Een werkgever die een werknemer te weinig betaalt zodat hij elke dag terug moet komen om in zijn levensonderhoud te voorzien, degradeert een mens tot de economische waarde die hij aan die mens kan onttrekken. Doe je daarmee de werkelijke waarde van een mens niet tekort?
Sam was verlamd, ernstig verlamd. Hij was daarnaast vrijwel blind en doof. Er kon alleen met hem gecommuniceerd worden door aanrakingen. Vierentwintig uur per dag had hij hulp nodig. Een heel team van mensen stond gereed om hem die hulp te geven. Met liefde. Toen Sam stierf rouwden degenen die voor hem hadden gezorgd. Ze rouwden omdat ze iemand hadden verloren die voor hen van essentieel belang was geweest. De waarde die Sam voor ieder van hen heeft gehad is enorm. De mensen die Sam kenden werden blij van Sam. Ze werden blij van Sam omdat Sam hun hulp zo blij aanvaarde. Meer hoefde Sam niet te doen om voor al die mensen van onschatbare waarde te zijn.
De werkelijke waarde van een mens heeft niets met zijn economische waarde te maken. Wie wordt er echt blij van een miljardair? Miljardairs zijn zelden echt geliefd. Ze worden weliswaar aanbeden om hun rijkdom, maar dat heeft meer met afgunst te maken dan met liefde. Sommige miljardairs proberen weliswaar liefde te kopen door de filantroop uit te hangen, maar dat is niet te vergelijken met de onbaatzuchtige liefde die Sam kreeg, en door die liefde liefdevol te ontvangen, ook weer terug gaf.
Een maatschappij die om economie draait en waarbij de waarde van mensen wordt bepaald door het werk dat ze doen, en waar mensen die geen baan hebben als waardeloos worden gezien, is vergeten dat de waarde van een mens in die mens zelf ligt en niet erbuiten. En als je naar de intrinsieke waarde van een mens kijkt dan zie je dat sommige economisch nutteloze mensen een grote intrinsieke waarde hebben, en dat sommige economisch geslaagde mensen geen enkele intrinsieke waarde hebben.
Of iemand een baan heeft of niet, is dus volslagen onbelangrijk.
Daarbij kun je nooit voorspellen wat de waarde van iemand zal zijn. Stel je voor dat Vincent van Gogh niet door zijn broer was onderhouden, of door zijn broer was gedwongen tot arbeid (tuinieren, borden wassen, papiertjes prikken) in ruil voor die toelage; dan was zijn oeuvre er nooit geweest. Dan was er ook geen van Gogh museum geweest. Juist omdat broer Theo die toelage zonder restricties gaf, heeft Vincent van Gogh ons zijn werken en brieven na kunnen laten.
Als mensen zonder restricties hun passies kunnen naleven, laten ze altijd iets van waarde achter. Niemand levert kwaliteit als hij of zij gedwongen wordt iets te doen waar hij of zij een hekel aan heeft.
15 Miljardairs
16 Mensenoffers