Als puber was ik blij met mijn vader. In tegenstelling tot de docenten op school en veel andere volwassenen, vond hij het leuk om in discussie te gaan met ons pubers. Niet alleen met zijn kinderen maar ook met onze vrienden. Die konden dat, net zoals wij, wel waarderen. Soms nam hij een stelling in waar hij het zelf niet (helemaal) mee eens was, met de bedoeling ons te laten nadenken over de stelling die wij innamen en ons, op die manier, te verleiden na te denken over onze argumenten.

 

Wij, zijn zonen en hun vrienden, waren allemaal tegen militaire dienst. We vonden dat het leger wel afgeschaft kon worden en dat het geld dat dan vrijkwam beter besteed kon worden aan ontwikkelingshulp bijvoorbeeld. Mijn vader hoorde dat, met een lichte grijns, aan en vroeg: ‘Wat denken jullie dat de economische gevolgen zijn van het afschaffen van het leger?’ We keken hem niet begrijpend aan. ‘Dan raakt er een groot aantal mensen werkeloos, niet alleen in het leger zelf, maar denk ook eens aan al die toeleveranciers, de fabrieken die legerpakken maken enzo. Het afschaffen van het leger zou een economische ramp zijn!’ Daar hadden wij nog niet over nagedacht. ‘Nou ja, misschien kunnen die wat anders gaan doen.’ zei een van ons. ‘O ja, wat dan?’ vroeg mijn vader. En daar had hij ons waar hij ons hebben wilde; aan het denken.

 

Mijn vader leerde ons argumenteren en gebruikte daar ook verschillende manieren voor. Het doel was altijd om ons aan het denken te zetten, niet om ons klem te zetten. Het waren open discussies gebaseerd op redelijkheid van argumenten. Met mijn twee jaar oudere broer was dat niet altijd het geval. Die wist, door handig met argumenten te manipuleren, vaak zijn gelijk te halen terwijl hij dat niet had.

 

‘Ik ben laatst naar de film ‘Max Havelaar’ geweest, en dat vond ik een geweldige film,’ zei iemand waar mijn broer niet erg dol op was, omdat hij zich over het algemeen nogal arrogant gedroeg. ‘Nou,’ zei mijn broer, ‘ik vond er niks aan. Die film deed het boek helemaal geen recht. Ik snap niet wat je er goed aan vond.’ ‘Nou ja, Peter Faber speelde uitstekend,‘ was het antwoord. ‘Ik vond hem maar houterig spelen.‘ ‘Maar de landschappen waren zo mooi gefilmd…‘ ‘Alsof dat de magere inhoud van de film goed maakt,‘ smaalde mijn broer. We zaten met een aantal mensen bij elkaar en niemand anders had die film nog gezien, maar mijn broer wist iedereen ervan te overtuigen dat dat ook geen gemis was geweest. Toen we samen wegliepen grinnikte hij even en zei: ‘Weet je, ik heb die hele film niet gezien.’ Mijn broer was een groot debater. En waarschijnlijk is hij dat nog wel.

 

Ik ben geen liefhebber van het debat. In bovenstaand geval vond ik het wel grappig, vooral omdat degene die er het slachtoffer van was zich inderdaad erg arrogant kon gedragen en dit een koekje van eigen deeg was, maar het principe van het debat staat me niet aan. Bij een debat gaat het namelijk om gelijk krijgen, niet om gelijk hebben. Vandaar dat mensen die zich in het debatteren willen bekwamen in staat moeten zijn om standpunten te verdedigen waar ze zelf helemaal niet achter staan.

 

Zhuangzi schreef daar, zo’n 2500 jaar geleden het volgende over:

 

‘Als jij en ik debatteren en jij wint dat debat, en ik dus niet, betekent dat dan dat jij gelijk hebt en ik dus niet? En als ik dat debat win en jij niet, betekent dat dan dat ik gelijk heb en jij niet? Of zou het zo kunnen zijn dat we allebei gelijk hebben, of juist allebei niet? Jij en ik kunnen daar samen niet uitkomen en dat betekent dat we niet kunnen bepalen wat recht of krom is. Wie kunnen we dan vragen om dat voor ons te bepalen? Als we het aan iemand vragen die het met jou eens is, kan die dan bepalen wie gelijk heeft? Als we het aan iemand vragen die het met mij eens is, kan die dan bepalen wie gelijk heeft? En stel dat we het aan iemand vragen die het met ons allebei oneens is, dan kan die toch ook niet bepalen wie gelijk heeft. En stel dat we iemand kunnen vinden die het met ons allebei eens is, hoe zou die dan kunnen bepalen wie gelijk heeft en wie niet? Als jij en ik en ook niemand anders kan bepalen wie gelijk heeft dan kunnen we wachten tot St. Juttemis. Als we op die manier helderheid proberen te verkrijgen, dan zal dat nooit lukken.’

 

Bij debatteren gaat het helemaal niet om gelijk hebben, maar alleen om gelijk krijgen. Maar als je alleen maar argumenteert om gelijk te krijgen, zelfs als je zelf weet dat je geen gelijk hebt, wat voor nut hebben je argumenten dan?

 

Het is anders als je een discussie aangaat. In een discussie ben je bereid om, op grond van gedegen argumenten, je ongelijk toe te geven. Het doel van een discussie is namelijk niet het winnen van de discussie, maar het verhelderen van standpunten op grond van argumenten. Bij een discussie staat het standpunt nog niet vast, anders dan bij een debat.

 

Dat er, in de aanloop van verkiezingen bijvoorbeeld, op televisie debatten plaatsvinden, in plaats van dat er gediscussieerd wordt, geeft de platheid van zowel de politiek als de media aan. Zo verwordt de politiek tot een spelletje gelijk krijgen. Daar hebben wij, als kiezers, helemaal niets aan. Als iemand het debat wint betekent dat immers alleen dat die persoon handig is in het gelijk krijgen, maar of hij of zij ook gelijk heeft is dan maar de vraag. Het zorgt er ook voor dat die debatterende politici er niet voor terug zullen deinzen om valse of oneigenlijke argumenten te gebruiken, als ze daarmee het debat kunnen winnen. Wat dat betreft lijkt het politieke debat wel een beetje op professioneel voetbal waarbij het willen winnen de sportiviteit vaak in de weg zit.

 

Dat het debat op menige school onderwezen wordt, is mij dan ook een doorn in het oog. Liever had ik dat men onze jeugd leerde discussiëren. Maar nog liever is mij de kunst van de dialoog. Bij een dialoog ga je niet, per definitie, tegenover elkaar staan, maar begin je met een uitwisseling van standpunten, in samenspraak. Of om het wat plechtig te zeggen; in een dialoog probeer je nader tot elkaar te komen.

 

Ooit had Andries Knevel het lumineuze idee om alleen vrouwelijke politici van verschillende partijen bij elkaar te zetten. Het gesprek dat daaruit voortkwam begon als een debat. Dat vond Andries Knevel wel leuk en hij voedde dat debat gretig met allerlei opmerkingen. Maar na zo’n minuut of vijf begonnen die vrouwen te zoeken naar wat hun bond en langzaam ging het debat over in een discussie. Andries Knevel probeerde nog wel om er weer een debat van te maken, maar de dames vonden het veel interessanter om overeenkomsten te zoeken, zodat het gesprek zowaar meer op een dialoog ging lijken. De toon van het gesprek veranderde ook zienderogen. Het drukke gekakel dat het begin van het gesprek kenmerkte, waarbij iedereen zoveel mogelijk aan het woord probeerde te komen en te blijven (en dus nauwelijks naar de ander luisterde), werd steeds rustiger. Men liet elkaar steeds meer uitpraten en ging daadwerkelijk in op wat de ander had gezegd, inplaats van het eigen standpunt als alleenzaligmakend te beschouwen. De vijf dames, allemaal uit verschillende partijen, waren het, tot hun eigen verbazing, over opvallend veel zaken, opvallend vaak eens. De enige die tot het einde toe met een opgewonden stemmetje zat te kakelen was de gastheer; Andries Knevel.

 

Als daar vijf mannen hadden gezeten was het debat nooit een discussie geworden en was men al helemaal niet tot een dialoog gekomen, denk ik. Ik weet niet precies waardoor dat komt. Het heeft iets met de apenrots te maken, vermoedelijk. Debatteren heeft immers veel met bluffen te maken, met laten zien dat jij het topmannetje bent, en dat de anderen zich aan jou horen te onderwerpen. Als je als man tussen andere mannen zit, kun je eigenlijk niet anders dan meebluffen, in de hoop dat die anderen zich daardoor laten intimideren. Blijkbaar hebben vrouwen, als ze onder elkaar zijn, dat minder nodig.

 

Nou ga ik ook niet zover om te beweren dat debatteren helemaal geen zin heeft. Mijn  vader gebruikte het debat om ons aan het denken te zetten over onze standpunten. Dat vond en vind ik een legitiem gebruik van het debat. Vooral omdat, als je een debat op die manier gebruikt, je de mogelijkheid openhoudt tot een discussie en een dialoog. Ik hou van de dialoog, van de uitwisseling van standpunten en argumenten, van het je verplaatsen in de ander, om daardoor je eigen standpunten en argumenten te scherpen en te relativeren. Als wijsheid je doel is, dan is, in contact met mensen, de dialoog de meest verstandige optie. Dan volgt de discussie. En pas daarna komt het debat, dat overigens alleen maar zin heeft als een poort tot discussie en dialoog.

 

Ik beweer overigens niet dat ik gelijk heb. Ik zeg alleen maar dat ik het zo zie.