de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 22 culturele identiteit
Wij groeiden op in het zuiden van ons land, in de jaren vijftig van de vorige eeuw. We waren katholiek en daar waren we trots op. Er woonde één protestants gezin in onze buurt. Toen een van de kinderen van dat gezin bij het knikkeren vals speelde, verbaasde me dat eigenlijk niet. Ze was per slot van rekening protestants. Dat je met een protestant zou kunnen trouwen, was ondenkbaar. Twee geloven op een kussen, daar sliep de duivel tussen. We waren er ook trots op Limburgers te zijn. Iedere Nederlander die niet in Limburg geboren was, noemden we een ‘Hollander.’ Hollanders hadden een andere cultuur en waren ook vaak protestant. Een totaal ander soort mensen dus. Dat die Hollanders niet deugden, leerden we ook op school. Ze hadden immers Bonifatius bij Dokkum vermoord (ook Friezen beschouwden wij als Hollanders) en ook de beeldenstorm werd ons vers in het geheugen geprent. Nee van die Hollanders deugde niks.
Twintig jaar geleden trouwde ik met mijn grote liefde; de dochter van een dominee. Als iemand mij als kind had verteld dat ik ooit met de dochter van een dominee zou trouwen, had ik hem voor gek verklaard. En al helemaal als ie gezegd had dat ik met een Hollandse zou trouwen, van Friese afkomst nog wel.
In de jaren vijftig hadden ‘kinderen’ tot hun dertigste toestemming van hun ouders nodig om te mogen trouwen. Zonder toestemming trouwen kon wel, maar dat moest dan via de kantonrechter of je moest een reisje naar Gretna Green in Schotland maken. Nu mag je vanaf je achttiende jaar zelf bepalen of en met wie je trouwt. Dat een man met een man of een vrouw met een vrouw zou trouwen was in de jaren vijftig van de vorige eeuw volstrekt ondenkbaar. Vrouwen werden als ze trouwden geacht op te houden met werken. De man was de kostwinner en de vrouw deed het huishouden. Als een stel getrouwd was en de vrouw wel werkte, zoals dat bij een tante en oom van mij het geval was, spraken mijn ouders daar schande van.
Als een vrouw er voor kiest om niet te gaan werken omdat ze liever het huishouden doet en voor haar man en kinderen zorgt, vinden veel mensen dat tegenwoordig zeer discutabel en in ieder geval niet iets om te promoten. Integendeel. Vrouwen horen tegenwoordig in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Mijn broer en ik kregen nog wel eens een pak slaag, niet om ons pijn te doen, maar om ons gedrag te corrigeren. Dat was normaal. Ouders die hun kind nooit door middel van een pak slaag corrigeerden werden als veel te soft gezien. Die faalden in het fatsoenlijk opvoeden van hun kinderen.
Kinderen slaan is nu bij wet verboden.
De cultuur waarin ik opgroeide bestaat niet meer. Gelukkig maar. Vrouwen hebben, in principe, evenveel rechten als mannen, homoseksualiteit wordt niet meer als een ziekelijke afwijking gezien en hoeft ook niet meer in het geniep te gebeuren, kinderen worden niet meer in het openbaar geslagen en katholieken en protestanten staan ook al niet meer tegenover elkaar. Als ik naar de maatschappelijke ontwikkelingen kijk zoals die tijdens mijn leven hebben plaatsgevonden, dan kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat onze cultuur gigantisch is veranderd. En dat niet alleen; ook de bevolkingssamenstelling is gigantisch veranderd. Voor mijn tiende heb ik maar één keer een gekleurd persoon gezien; een zwarte man (die wij toen nog ‘neger’ noemden). Ik was verbijsterd, niet door zijn kleur, maar door zijn kleren. Hij had namelijk een gewoon pak aan. De enige zwarte mensen die ik kende waren stripfiguren met rieten rokjes aan. Na mijn tiende verhuisden we naar een wijk waar ook Indonesische mensen woonden. Dat wende snel. Nadat Suriname afhankelijk werd, kwamen er veel Surinamers naar Nederland. Ook dat wende snel. In de jaren zeventig werkte ik, samen met Marokkaanse gastarbeiders, in de fabriek. Al die verschillende mensen, met verschillende achtergronden zorgden er voor dat Nederland op een andere manier multi-cultureel werd (de katholieke en protestantse culturen waren vroeger wel degelijk verschillend). Ik vond dat wel leuk. Het relativeerde, wat mij betreft, onze eigen culturele identiteit. Daarbij ben ik nooit vergeten hoe hij het hier was toen ik jong was. Mijn grootouders van vaders kant leefden op een keuterboerderij en lazen hooguit de krant. Televisie hadden ze niet en, naar de maatstaven van nu, hadden ze een nogal bekrompen visie op alles wat hun vreemd was. Hun visie werd sterk bepaald door de religie die ze aanhingen en het kwam niet in hun op om de leerstellingen van de kerk ter discussie te stellen. Ik realiseerde me hoe groot de cultuurschok voor hen geweest zou zijn als ze ineens in onze huidige cultuur terecht zouden komen. Voor veel gastarbeiders moet die overgang net zo schokkend zijn geweest. Een beetje geduld met de aanpassingsproblemen die daar het gevolg van zijn, mochten we dan ook wel hebben, vond ik. Natuurlijk moesten ze zich aan ons aanpassen, maar wij hoorden ons net zo aan hen aan te passen. Als mensen verschillende culturen hebben, horen ze zich beiden aan elkaar aan te passen. Een kwestie van wederkerigheid.
‘We moeten opkomen voor onze eigen cultuur,’ hoor je vaak zeggen. Maar wat is die ‘eigen cultuur’ dan? Cultuur vloeit en verandert en wat gisteren nog als normaal en wenselijk werd gezien, kan vandaag als abnormaal en onwenselijk worden beschouwd. Cultuur is als een rivier; het loopt min of meer door dezelfde bedding, maar het water is steeds anders en het stromen van dat water verandert de bedding ook weer. Zonder die veranderlijkheid stolt cultuur en wordt de bedding van gewapend beton.
Met identiteit is iets vergelijkbaars aan de hand. Hoe bepaal je je identiteit? Veel mensen lijken te geloven dat je identiteit voor eens en voor altijd vaststaat, maar daar geloof ik niet in. Ik ben in een arbeidersgezin geboren en heb mijn jeugd doorgebracht in volkswijken. Ik identificeer me nog steeds met het arbeidersmilieu en het gewone volk. Niet omdat ik hetzelfde denk of dezelfde gewoontes heb, maar omdat mijn wortels daar liggen. Zoals mijn wortels ook in de vijftiger jaren van de vorige eeuw liggen en ik zeker niet hetzelfde denk als toen gedacht werd. Toen ik in een psychiatrische inrichting werkte, identificeerde ik me ook met de mensen die ik daar tegen kwam. Op de kunstacademie idem dito en op Middeloo, de opleiding voor creatieve therapie was dat niet anders. Overal waar ik kwam identificeerde ik me met mijn omgeving en werd daardoor beïnvloed. Toen ik later in Den Haag in zogenaamde achterstandsgebieden ging werken, was dat niet anders. Al die verschillende mensen, met al die verschillende eigenschappen en achtergronden hebben me beïnvloed in wie ik ben geworden. Door je te identificeren met mensen ontstaat je identiteit. Met hoe meer mensen je je kunt identificeren, hoe groter je identiteit wordt.
Ik vind niet dat mensen zich aan mijn cultuur moeten aanpassen. Hoe dan ook moeten mensen zich niet aan culturen aanpassen, maar aan elkaar. De enige regel die je daarvoor nodig hebt is de regel van wederkerigheid. Ik ben bereid jou te accepteren zoals ik vind dat je mij moet accepteren. En ik verwacht van jou, wie je ook bent en wat voor een cultuur je ook aanhangt, eenzelfde basishouding.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw droegen veel meisjes in Limburg ‘n “deukske um de kop” (een doekje om het hoofd), zoals de Limburgse zanger Frits Rademaker in zijn grote hit ‘t Heukske zong. Dat was een goede katholieke gewoonte. Vrouwen droegen altijd een hoofddeksel als ze naar de kerk gingen. Nu zijn er veel moslimmeisjes die een hoofddoekje dragen. Een andere cultuur en hetzelfde hoofddoekje. Niet iets om je druk over te maken dus. Wie weet dragen over vijftig jaar mannen die zich op een bepaalde manier willen onderscheiden wel hoofddoekjes. Van moslimmeisjes vragen dat ze hun hoofddoekje afdoen als teken van aanpassing getuigt alleen maar van bekrompenheid. En die komt in alle culturen voor. Het lijkt me dat, tot welke cultuur je jezelf ook rekent, je je daar beter niet aan kunt aanpassen.
Cultuur hoort te stromen, vloeibaar te zijn, zich met andere culturen te vermengen om een steeds bredere rivier te worden die uiteindelijk uitkomt in de zee. Daar waar alle culturen één zijn. Als ik mijn identiteit zoek, zoek ik die in de zee, niet in de rivieren die die zee vormen, niet in de beken die die rivieren vormen en al helemaal niet in die kleine stroompjes die die beken vormen. En die bronnen die die stroompjes veroorzaken, hoe verschillend ze ook zijn, uiteindelijk worden ze allemaal gevoed door de wolken die uit de zee ontstaan. De zee is de uiteindelijke bron en tegelijkertijd het uiteindelijke doel. Alle culturen samen vormen de cultuur van de mensheid.
15 Miljardairs
16 Mensenoffers