In de laatste klas van de lagere school werd ik onderworpen aan een psychologische test. De psycholoog die die test had afgenomen zei dat ik weliswaar een bovengemiddeld IQ had, maar dat ik te speels voor mijn leeftijd was, en dat het daarom, volgens hem, beter was om mij naar de MAVO te sturen. Ik wist dat ik speels was, maar had dat zelf nooit als iets negatiefs gezien, integendeel. Ik hield van spelen. Waarom ik daarom een MAVO-advies kreeg, begreep ik niet (en begrijp ik nog steeds niet). Als er een onderwijsvorm was (en is) waarbij speelsheid geen enkele plek had was het de MAVO wel! In de laatste klas van de MAVO werd ik nogmaals getest en bleek mijn IQ nog steeds bovengemiddeld te zijn, maar bleek ik ook nog steeds te speels voor mijn leeftijd te zijn. Daarom vond de psycholoog dat ik er nog niet klaar voor was om naar de Sociale Academie te gaan, iets wat ik wel graag gewild had. Ik vond speels zijn nog steeds niet negatief. Psychologen vonden dat blijkbaar wel. Maar waarom?

Blijkbaar weten psychologen precies hoe speels iemand op een bepaalde leeftijd moet zijn. Maar hoe weten ze dat?

Ik las, nog niet zo heel lang geleden, een stuk over divergent denken. Het bleek het vermogen te zijn om nieuwe ideeën deel uit te laten maken van het weten dat men al weet, en de kennis die men heeft daaraan aan te passen. Volgens dat stuk bezitten vrijwel alle jonge kinderen dat vermogen, maar is dat nog maar bij dertig procent van de twaalfjarigen zo, terwijl bij volwassenen, mensen van 21 en ouder, nog maar twee procent tot divergent denken in staat is.

Ik denk dat ik tot die twee procent behoor en dat ik daarom te speels voor mijn leeftijd werd bevonden. Speelsheid, het vermogen om divergent te denken en op een speelse manier met de wereld om te gaan is weliswaar bij de meeste jongeren van een jaar of zestien niet meer aanwezig, maar dat betekent niet dat iemand die dat vermogen nog wel heeft iets mist. Integendeel. Speelsheid is een vermogen, zoals muzikaliteit. Ik denk niet dat psychologen serieus genomen zouden worden als ze zouden beweren dat iemand te muzikaal voor zijn leeftijd is. Beweren dat iemand te speels voor zijn leeftijd is, is eigenlijk net zo belachelijk. Alsof het gunstig zou zijn als je, net zoals de meeste mensen, een vermogen dat bij je geboorte ruim aanwezig is, verliest.

Het probleem van psychologen is dat ze geen goed onderscheid weten te maken tussen hun vakmatige kennis en de vooroordelen die ze met de meeste mensen delen. Er bestaat een soort consensus die zegt dat speelsheid bij de kindertijd hoort en dat mensen als ze volwassen worden, die speelsheid achter zich moeten laten om die in te ruilen voor ernst. Dat vinden de meeste mensen, onbewust. Dat wil niet zeggen dat het ook waar is, maar als de overgrote meerderheid van de mensen dat vindt, dan wordt het als waarheid beschouwd. Ook door psychologen. Misschien is waardevrije wetenschap, in theorie, mogelijk, maar waardevrije wetenschappers bestaan niet. Dat is niet erg, mits die wetenschappers zich daarvan bewust zijn. In het geval van de psychologen die mij testten was dat, nadrukkelijk, niet het geval. En ik wist dat. Ik wist dat mijn speelsheid geen minpunt was, maar juist deel uitmaakte van mijn talenten, dat het misschien zelfs wel mijn grootste talent is. Door die speelsheid kwam ik op ideeën waar niemand anders op kwam, verzon ik verhalen, gedichten, tekeningen en kon ik mensen aan het lachen maken door de meest vreemde gedachtekronkels, waarvan ik vaak zelf niet wist waar ze vandaan kwamen. Dat zou ik voor geen goud willen opgeven omdat anderen daar de waarde niet van inzien.

Toen ik studeerde voor creatief therapeut, nam een medestudente haar dochtertje mee naar de handenarbeidles. Al vrij snel waren zij en ik verwikkeld in een hilarisch gesprek, waar we allebei ontzettend veel plezier in hadden. We speelden met de betekenis van woorden en hadden daar, tot grote verbazing van mijn klasgenoten, de grootste lol om. Die klasgenoten begrepen absoluut niet waar we zo’n lol om hadden. En al had ik het gewild, ik had het ze ook niet uit kunnen leggen. Wat er tussen ons gebeurde had alles te maken met divergent denken. Met speelsheid op hoog niveau. Dat dochtertje van die medestudent had dat ook, in ruime mate en daarom waren we samen tot een spel in staat dat voor mijn klasgenoten niet te volgen was. Ik zeg het nog maar eens; speelsheid is een talent, net zoals muzikaliteit.

Het gebrek aan speelsheid zorgt er soms voor dat iets dat op zich gemakkelijk te begrijpen zou moeten zijn, niet begrepen wordt, omdat, om het te kunnen begrijpen, men in staat moet zijn om afstand te nemen van de ideeën waaraan men gewend is. Vooral cirkelredenaties zijn moeilijk te doorbreken, omdat ze zichzelf bevestigen. De behoefte om je te conformeren aan je omgeving is vaak sterker dan de behoefte om divergent te denken.

Hoe meer mensen zekerheid zoeken, hoe minder ze speelsheid kunnen waarderen. Speelsheid zet de wereld vaak op zijn kop en daar moet je tegen kunnen, tegen een wereld die op zijn kop staat. De realiteit is dat de wereld, vanuit een bepaald standpunt, altijd op zijn kop staat.

Ik heb niets tegen zekerheid. Maar die zekerheid moet niet gestold raken, want dan zit er geen beweging meer in. En als ergens geen beweging meer in zit, houdt alles op te bestaan. Alles wat bestaat, bestaat immers door beweging. Atomen bestaan door beweging. Als een atoom op zou houden te bewegen, houdt ie ook op te bestaan. Je kunt de beweging wel vertragen (bij het absolute nulpunt beweegt een atoom nog maar heel langzaam) maar niet stilzetten. Ook het universum, zoals wij dat kennen, zou ophouden te bestaan als er geen beweging meer in zat. Het bestaan zelf zou dan ophouden te bestaan. Daarom is het belangrijk om te zorgen dat alles blijft bewegen; ook zekerheden. Het vermogen om zekerheden te laten bewegen, om te zetten in onzekerheden, waardoor nieuwe zekerheden een kans krijgen, dient gekoesterd te worden.

Psychologen zouden zich druk moeten maken over het gegeven dat een vermogen dat mensen bij hun geboorte vrijwel allemaal bezitten, na een jaar of twintig bij 98 procent van de mensen verloren is gegaan. Mensen die dat vermogen weten te bewaren zouden als voorbeeld moeten dienen en niet negatief afgeschilderd worden als ‘te speels voor zijn of haar leeftijd.’ Speelsheid moeten we koesteren. Er is veel te weinig van.

Een belangrijke reden waarom divergent denken uit het handelingsrepertoire van mensen verdwijnt is de manier waarop ons onderwijssysteem werkt. We leren kinderen dat er op elke vraag één goed antwoord mogelijk is, en dat alle andere antwoorden fout zijn. Zo dwingen we kinderen van jongs af aan om convergent te gaan denken. Dat is funest voor het vermogen om divergent te denken. Vandaar dat er, na de basisschool en het middelbaar onderwijs, nog maar zo weinig mensen in staat zijn tot divergent denken. Ik zou zeggen; koester die mensen.

Alle belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen, alle belangrijke nieuwe stromingen in de kunsten, zijn allemaal gedaan door mensen die hun vermogen tot divergent denken, tot speelsheid, niet verloren hadden. Die waren, net zoals ik, tot op hoge leeftijd te speels voor hun leeftijd. Gelukkig maar.