
- de ontwikkeling van mijn denken - door ruud moors 27 de geur van wanhoop
Als mensen gestrest zijn ga je dat ruiken. Als je heel veel gestreste mensen bij elkaar zet, gaat het gebouw waar ze vertoeven naar die wanhoop ruiken.
Onlangs las ik het boek ‘Hoe ik talent voor het leven kreeg’ van Rodaan Al Galidi, een roman over het leven in een asielzoekerscentrum. Het is een waarachtige roman, gebaseerd op zijn eigen ervaringen als asielzoeker. Een roman beschrijft de werkelijkheid soms beter dan op een andere manier mogelijk zou zijn. In deze roman beschrijft hij, summier, de penetrante geur die er in het asielzoekerscentrum hangt. Ik ken die geur.
Ik ben geen asielzoeker, laat dat duidelijk zijn. Maar ik ken de geur van een asielzoekerscentrum wel. Maar laat ik eerst iets over de geur van wanhoop in het algemeen schrijven. Ik was zeventien toen ik in een psychiatrische inrichting kwam te werken. De eerste afdeling waar ik kwam te werken was een verblijfsafdeling. De mensen die daar zaten, zaten daar al jaren. Het kwam vrijwel nooit voor dat iemand die afdeling weer verliet. Er was één vrouw waarvan een psychiater, nadat hij haar dossier nog eens zorgvuldig had bekeken, tot de conclusie was gekomen dat ze feitelijk onterecht was opgenomen. Ze was niet psychisch gestoord geweest, maar door haar familie in een inrichting gestopt omdat ze met een oudere man was getrouwd en daarnaast een minnaar had. Eind jaren veertig van de vorige eeuw werd dat gedrag als zo afwijkend beschouwd dat er vanuit gegaan werd dat iemand die daarvoor koos wel gek moest zijn. Nadat ze was opgenomen had ze zowat ieder psychiatrisch etiket gehad dat er bestond, maar vijfentwintig jaar later, toen de seksuele moraal danig veranderd was, werd ze alsnog ontslagen omdat ze feitelijk nooit psychisch gestoord was geweest. Zij was de enige die die verblijfsafdeling verliet voordat ze dood was. Maar vijfentwintig jaar psychiatrische inrichting hadden hun tol achter gelaten. Ze kon niet zo maar terug de maatschappij in, daarvoor was ze teveel gehospitaliseerd. Dus werd ze in een zogenaamde halfway-home geplaatst, een huis midden in de maatschappij met bewoners die te goed waren voor de inrichting maar nog niet in staat om zelfstandig in de maatschappij te vertoeven. Voor de rest was zo’n verblijfsafdeling ook precies wat het heette te zijn; een verblijfsafdeling. Mensen verbleven er, punt. De mensen die er verbleven waren over het algemeen niet gevaarlijk meer. Daar waren ze te murw voor. Te gehospitaliseerd ook. De geur van wanhoop die er hing was mild, vergeleken met de zwaardere afdelingen waar ik soms ging helpen als het daar erg druk was terwijl het bij ons redelijk rustig was. Ik kan die geur niet goed omschrijven.
Een vriendin van me raakte overspannen. Dat rook je. Niet dat ze zich niet waste, dat deed ze wel, maar een uur later stonk ze weer. Een geur die zurig was, een beetje zoals aceton. Een ander soort geur dan oud zweet, hoewel het daar wel aan deed denken. De geur die in de psychiatrische verblijfsafdelingen hing was hier enigszins mee te vergelijken, maar toch niet precies hetzelfde. Die geur was weeïger, meer vermengd met andere stankgeuren zoals poep en urine, maar ook met de schoonmaakmiddelen die gebruikt werden om die geuren enigszins te verdoezelen, maar daardoor, op de een of andere manier juist een specifieke inrichtingsgeur veroorzaakte. Het gekke is dat als je in zo’n geur werkt je er aan went, terwijl die geur tegelijkertijd nooit helemaal uit je herinnering verdwijnt, nadat je hem eenmaal geroken hebt.
Die inrichtingsgeur van afdelingen waar mensen vertoefden die volslagen gehospitaliseerd waren, werd overtroffen door de geur die ik rook toen ik in een asielzoekerscentrum op bezoek was. Nooit heb ik ergens sterker de geur van wanhoop geroken dan daar.
Samen met een collega gingen we naar de school die bij het asielzoekerscentrum stond om er wat projecten te doen met de kinderen die in het asielzoekerscentrum vertoefden. Daar moesten we onze projecten wel wat op aanpassen omdat de meeste kinderen de Nederlandse taal amper machtig waren, maar dat was ook wel weer een uitdaging. We besloten om samen met die kinderen een filmpje te maken over hun leefsituatie en zo kwamen we het asielzoekerscentrum binnen en werden we er door die kinderen rondgeleid. Meteen toen we de gang, met aan beide zijden kamertjes, binnenkwamen kwam de geur ons tegemoet. De rillingen liepen over mijn rug. Ik dacht meteen terug aan de ergste afdelingen in de psychiatrische inrichting waar ik gewerkt had, maar zelfs daar was de geur van wanhoop niet zo sterk geweest als hier. Het benam me letterlijk de adem. We werden meegnomen naar een kamertje van nog geen twintig vierkante meter, waar een heel gezin in bleek te vertoeven. Als alle kamertjes aan deze gang net zo intensief ‘bewoond’ werden, was het geen wonder dat die geur zo allesdoordringend was. In de psychiatrische inrichting waren er weliswaar grote slaapzalen, maar was er, los daarvan, ook een grote huiskamer. Hier werden mensen geacht met zijn vieren te leven in een kamertje van nog geen twintig vierkante meter. Toen ik weer buiten stond nam ik een diepe teug frisse lucht en liet even tot me doordringen wat ik net had meegemaakt.
Ik was nog geen uur binnen geweest en de lucht van het asielzoekerscentrum had me letterlijk de adem al benomen. Hoe moest het dan wel niet zijn om daar noodgedwongen te moeten leven? En hoe stressvol moest dat bestaan wel niet zijn om zo’n geur van wanhoop te verspreiden?
In de tijd dat ik in een psychiatrische inrichting werkte, vond men dat ook de mensen die daar noodgedwongen woonden, een betere leefomgeving verdienden. Er werden nieuwe paviljoens gebouwd, waar mensen een eigen kamer kregen of hooguit met twee of drie mensen een slaapkamer moesten delen, en van de woonkamer werd een gezellige ruimte gemaakt. Zo gingen die paviljoens steeds meer op gewone huizen lijken. De oude paviljoens, waar soms honderd mensen op elkaars lip zaten, werden stapsgewijs afgebroken. Als je zo’n nieuw paviljoen instapte was er nauwelijks meer sprake van een geur van wanhoop. Zeker als de mensen die er woonden ook zelf iets te zeggen kregen over hun woonomgeving, zoals ook steeds meer het geval was.
Soms vertoeven asielzoekers tien jaar in een asielzoekerscentrum, en delen er een kamer met andere asielzoekers die ze vaak niet kennen. Ze hebben niets te zeggen over hun woonomgeving. Ze kunnen geen kant op. Ze mogen niet studeren en niet werken. Ze mogen geen initiatieven ontplooien. Als je mensen gek wilt krijgen, moet je ze zo behandelen. Het is ook een voedingsbodem voor hospitalisatie en volslagen lethargie. Ik begrijp niet hoe het mogelijk is dat er, in een zogenaamd beschaafd land, zo omgegaan wordt met mensen. Feitelijk is dat misdadig. Je stopt mensen in kleine hokjes en zet hun leven stil. En dat is het dan. Welke redenen daar ook voor aangedragen worden, niets kan mij overtuigen van de rechtmatigheid van dat soort gedrag. Zo hoor je niet met medemensen om te gaan. En als je wel zo met medemensen omgaat dan ga je dat ruiken. De geur die dan ontstaat, is de geur van wanhoop.
Die geur hoort feitelijk niet te bestaan.
15 Miljardairs
16 Mensenoffers
24 Te speels voor mijn leeftijd