Wat een pas geboren baby weet, weet ik niet. Ik weet het zelfs van mezelf als pasgeboren baby niet. Zelden gaat een herinnering verder terug dan het vierde levensjaar. Dan pas is het vermogen om gebeurtenissen in een context te plaatsen zover ontwikkeld dat je jezelf een verhaal kunt vertellen over iets dat gebeurd is. Door het in zo’n verhaal te plaatsen kun je je een herinnering vormen. Daarom herinneren verschillende personen zich een gebeurtenis ook verschillend. Ieder verhaal is anders, iedereen heeft dezelfde gebeurtenis in een andere context geplaatst. Het verhaal verandert ook door de jaren, waardoor je herinnering niet is wat er gebeurd is, maar het verhaal dat je van die gebeurtenis gemaakt hebt. Wat voor herinneringen geldt, geldt niet voor herbelevingen. Herinneringen worden gevormd door taal, of dat nou beeldtaal is, of woordtaal. Omdat een herinnering een verhaal is, wordt het ook door andere verhalen beïnvloed. Een herbeleving zou je een ‘pure’ herinnering kunnen noemen. Inplaats van het jezelf opnieuw vertellen van een oud verhaal, beleef je die gebeurtenis letterlijk opnieuw.

Ik lig in een bed. Ingesnoerd in een trappelzak die zo is vastgemaakt dat ik me niet kan draaien, nauwelijks naar links, nauwelijks naar rechts. Ik lig niet comfortabel en probeer te gaan verliggen maar het lukt niet. Ik schreeuw om hulp. Ik woel. Het zweet breekt me aan alle kanten uit. Ik schreeuw en schreeuw en schreeuw, maar niemand komt. Dan wordt ik, badend in het angstzweet, wakker. Mijn hart gaat als een razende tekeer. Voor de zoveelste keer. Regelmatig heb ik deze nachtmerrie als kind gehad. Ik had geen idee waarom.

Ik heb eens een programma gezien over Vietnamveteranen die aan hun oorlogservaringen een trauma hadden overgehouden. Op het moment dat ze in slaap vielen, waren ze weer terug in Vietnam, beleefden ze hun ergste momenten weer en werden ze badend in het zweet wakker.

Dit soort herbelevingen hebben, lijkt mij, altijd met pure machteloosheid te maken, met het vertoeven in een onmogelijke situatie en geen mogelijkheid te hebben die op eigen kracht te verlaten en tegelijkertijd niemand te hebben die je kan of wil helpen om uit die uitzichtloze situatie te komen. Daar is, lijkt het, geen verhaal meer van te maken.

Ik heb mijn ouders ooit verteld over die herbelevingen, maar volgens hen had ik nooit in een trappelzak gelegen. Zou ik die herbeleving dan verzonnen hebben? Ik kon het me niet voorstellen. Het was, op één gebeurtenis na, het enige dat ik me kon herinneren van de periode voor mijn vierde jaar. Maar mijn ouders dachten waarschijnlijk, net als ik, dat een herinnering niet verder terug gaat dan het derde levensjaar, en daar paste die trappelzak niet in. Wat voor een herinnering geldt, geldt niet persé voor een herbeleving.

Toen mijn zus kleine kinderen had, vertelde ze aan mijn moeder dat ze soms niet wist wat ze moest doen als haar jongste lag te slapen en ze haar oudste naar de basisschool moest brengen. ‘Dan ga je toch gewoon even weg, dat kan best,’ vond mijn moeder. ‘Toen ik in Limmel woonde, ging ik vaak even op de fiets naar oma, en dan nam ik Piet mee, want ik kon niet zonder oma en ik werd gek daar in Limmel. Rudi lag dan veilig in zijn bed, in een trappelzak, daar kon niks mee gebeuren.’ Toen mijn zus mij dit vertelde viel alles op zijn plek. Mijn oma woonde ruim een half uur fietsen van ons vandaan. Als mijn moeder ‘even’ naar haar moeder ging, samen met mijn broer, dan was ze minstens twee uur weg, hoewel, mijn moeder kennende, ze ook gemakkelijk vier uur weg kon blijven. Ik lag dan, al die tijd, vastgesnoerd in mijn bedje. We hebben een half jaar in Limmel gewoond, vanaf dat ik zes maanden was, totdat ik een jaar oud was. Strikt genomen kan ik niet zeggen dat ik me dat herinner, maar ik herinner me wel de herbelevingen die ik een paar jaar later had, en die waren heftig. Dus kan ik me wel voorstellen hoe ik me gevoeld moet hebben als baby, helemaal alleen in een leeg huis, vastgesnoerd in een trappelzak. Machteloos. Volstrekt machteloos, met geen mogelijkheid om iets aan die situatie te veranderen. Zonder dat er iemand was die me kon helpen, zonder dat er zelfs maar iemand was.

Het is niet persé de situatie die een trauma veroorzaakt, maar de machteloosheid die men er bij ervaart. Op mijn achttiende werkte ik op een opname-afdeling in een psychiatrische inrichting, waar twee isoleercellen waren. Ik wilde wel eens ervaren hoe het was om daar in te liggen, vastgelegd met een isoleerband. Mijn collega’s legden me vast en gingen weg. Na een kwartier had ik er genoeg van en belde ik. Natuurlijk kwamen mijn collega’s meteen (we gingen altijd meteen kijken als er vanuit een isoleer gebeld werd). Ze maakten me, na even plagen ‘we kunnen je natuurlijk ook gewoon laten liggen,‘ weer los. Hoewel ik het geen leuke ervaring vond, zo vastliggen en van anderen afhankelijk zijn, was het geen traumatische ervaring. Het verschil zat hem in de pure machteloosheid die ik als baby wel, maar nu als achttienjarige niet gevoeld had. Er waren immers anderen in de buurt en ik wist dat ik niet tot in de eeuwigheid aan mijn lot zou worden overgelaten.

Als ik in een situatie kom waarbij ik van anderen afhankelijk ben, maar niet weet of ik op die anderen kan vertrouwen, schiet ik gemakkelijk in een paniekaanval. Dan ‘ontplof’ ik even, bijvoorbeeld. Zodra ik me machteloos voel, voel ik ook de boosheid in me opkomen, voortgestuwd door een onmetelijke angst. Ik heb mezelf geleerd die boosheid niet om te zetten in daden, maar ik kan er niet altijd iets aan doen als die boosheid zich letterlijk uitschreeuwt. Ik zeg dan wel dat die boosheid zich uitschreeuwt, maar dat is alleen de vorm waarin het zich manifesteert. Het is angst, pure angst die zich, bijvoorbeeld, in een scheldkanonnade ontlaadt. Hoe hard moet je schreeuwen als zelfs schreeuwen niet meer helpt?

Een meisje van een jaar of vijftien vroeg me ooit: ‘Denkt u nou echt dat mensen beter gaan luisteren als u harder gaat schreeuwen?’ Ik, toen reeds een veertiger, keek haar verbaasd aan en zei: ‘Nee, je hebt gelijk. Sorry.’ Ze had gelijk. Als je mensen van iets wilt overtuigen dan helpt het niet als je tegen ze gaat schreeuwen, dan kruipen ze alleen nog maar meer in hun schulp. Zij wist dat al op vijftienjarige leeftijd. Ik ben blij dat ze mij er ook op gewezen heeft en dat ze het met mij, door zo’n simpele opmerking, heeft willen delen. Wijsheid heeft niets met leeftijd te maken.

Het ergste wat je een mens kunt aandoen is machteloosheid. Het ergste dat je een baby kunt aandoen is er niet zijn als die baby je nodig heeft. Het ergste dat je een kind kunt aandoen is er niet zijn als je kind je nodig heeft. Het ergste dat je een adolescent kunt aandoen is er niet zijn als die adolescent je nodig heeft. Het ergste dat je een volwassene kunt aandoen is er niet zijn als die volwassene je nodig heeft. Het ergste dat je een bejaarde kunt aandoen is er niet zijn als die bejaarde je nodig heeft. Het ergste dat je een medemens kunt aandoen is er niet zijn als die medemens je nodig heeft.

Er is geen eenzaamheid zo groot als alleen gelaten worden in je machteloosheid.

Ik weet dat.

Al als baby heb ik die eenzaamheid gevoeld. Iets ergers kan mij niet meer overkomen. Daar put ik kracht uit. Als je niets meer te verliezen hebt, dan heb je alleen nog maar te winnen. Door dit te denken, bluf ik mezelf sterker. En misschien klinkt het gek; het werkt wel. Ik herinner me dat ik herbelevingen had, maar heb die herbelevingen niet meer. Ik heb ze gevangen door ze in mijn herinnering te plaatsen en ze een context te geven in het verhaal dat ik mezelf over mezelf vertel. Dat is de macht die ik over mijn machteloosheid heb. Door er een betekenis aan toe te kennen waar ik sterker van word, word ik er sterker van. Dat is de kracht van de fantasie en daar heeft de werkelijkheid zich maar aan aan te passen. Daarmee ontken ik de werkelijkheid niet, maar erken ik de kracht die fantasie op de werkelijkheid heeft. En misschien herrover ik zo de macht over de machteloosheid die er in werkelijkheid wel degelijk is.