Als kleine jongen kon ik er al heel slecht tegen dat mensen elkaar onrecht aandeden. Alles in me kwam daartegen in opstand. Mensen die uit egoïstische motieven anderen benadeelden kon ik wel wat doen. Nadat ik de film Robin Hood had gezien, kon ik me nog weken kwaad maken op Prins John en zijn kompanen vanwege het onrecht dat ze hun medemensen hadden aangedaan. Jezelf verrijken ten koste van het bestaansrecht van anderen, dat hoorde niet. Dat Christus aan het kruis was genageld, was ook zoiets onverteerbaars. Het goede hoort beloond te worden, niet bestraft. Nadat ik van mijn geloof af was gevallen, realiseerde ik me dat ik het nog steeds eens was met de essentie van de leer van Christus, ook al geloofde ik niet meer in Christus zelf.

 

Volgens mij is de essentie van de leer van Christus de zin: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Wie niet volgens die essentie leeft mag zich geen Christen noemen, vind ik. De oorsprong van die richtlijn is natuurlijk veel ouder. Christus gaf de boodschap door, hij heeft hem niet verzonnen. Confucius zei iets vergelijkbaars, maar dan zo’n vijfhonderd jaar eerder. Vergelijkbaar, maar niet helemaal hetzelfde. Er is een korte en een lange versie van de uitspraak van deze Chinese denker. De lange luidt: ‘Behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden als je je in de positie van die ander zou bevinden.’ De korte versie luidt simpelweg: ‘Behandel een ander als jezelf.’ Oppervlakkig gezien is dat dezelfde boodschap die Christus doorgaf, maar er is wel degelijk een verschil. Als je de richtlijn: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet,’ hanteert dan betekent dat dat je alles nalaat wat je zelf onprettig vindt. Dat gaat dus over het afzien van handelen. Confucius roept door zijn boodschap juist op om actief te handelen. ‘Behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden als je je in de positie van de ander zou bevinden,’ is een oproep om iets te doen, niet om iets te laten. Dat is, als je er goed over nadenkt, wel degelijk iets anders.

 

Ik vind het zelf bijvoorbeeld prettig dat mensen mij op de hoogte stellen van een denkfout. Ik word graag gecorrigeerd, omdat me dat verder helpt in mijn tocht naar wijsheid. Niet dat ik alle kritiek altijd even gemakkelijk vind, ook niet als die kritiek terecht is. Ik waardeer het wel degelijk dat mensen die kritiek op me hebben. Als ik dat als uitgangspunt zou nemen bij het navolgen van de boodschap zoals die door Confucius is gedefinieerd, dan roept die boodschap mij op om andere mensen ook zo te behandelen. Dat is niet altijd een goed idee. Als ik een tiran zou proberen te behandelen zoals ik zelf behandeld zou willen worden als ik in de positie van die tiran zou zijn, dan ben ik bang dat die tiran dat niet erg zal waarderen. Dat risico kan ik maar beter niet nemen. Tenminste niet als ik mijn levensdagen in vrijheid wil doorbrengen.

 

In grote lijnen ben ik het wel met de uitspraak van Confucius eens, maar ik heb door schade en schande ontdekt, dat als ik mensen als mezelf behandel, dat niet altijd in goede aarde valt. Niet iedereen is namelijk zoals ik ben. De variatie van Christus is veel veiliger. Als ik niet wil dat er op me neer wordt gekeken, dan moet ik ook niet op anderen neerkijken. Als ik niet wil dat ik wordt gepijnigd, dan moet ik ook anderen niet pijnigen. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat je op die manier in de problemen kunt komen. Dat de richtlijn van Christus in archaïsch Nederlands is gesteld, moeten we dan maar op de koop toenemen. Ik zou geen moderne variant kunnen bedenken die net zo pakkend is. Hooguit zouden we ‘gij’ in ‘jij’ kunnen veranderen. ‘Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ Mooi, dat in zo’n kort zinnetje zoveel wijsheid zit. (Nu ik dit nalees bedenk ik dat de zin ‘Wat jij niet wilt dat jou wordt aangedaan, doe dat een ander ook niet aan,’ hetzelfde zegt, maar wat minder archaïsch klinkt.)

 

De essentie van deze wijsheid is de boodschap van wederkerigheid. Ook die boodschap is van alle tijden. Al voordat de mensheid zich tot mensheid ontwikkeld had, was er wederkerigheid. Ook bij andere primaten komt wederkerigheid voor, zoals Frans de Waal keer op keer in zijn boeken aantoont. En niet alleen bij primaten, veel diersoorten zijn er mee behept. Toch zijn er mensen die menen dat wederkerigheid maar onzin is. Die beschouwen ieder mens als een individu dat alleen maar het eigenbelang nastreeft. Die ontkennen de essentie van een samenleving, of die ontkennen zelfs dat er zoiets als een samenleving bestaat. Zo iemand beweert bijvoorbeeld: ‘Er bestaat niet zoiets als een samenleving, de mensheid bestaat uit individuen die allemaal met elkaar in concurrentie zijn.’

 

Meester Mozi zei daar, vijfentwintighonderd jaar geleden, het volgende over: ‘Als mensen alleen maar zichzelf weten lief te hebben en anderen niet als zichzelf liefhebben, dan zullen ze, meedogenloos, in actie komen om zichzelf toe te staan andere mensen te bestelen en van het leven te beroven. Als niemand elkaar meer wederkerig lief heeft, dan zullen de sterken de zwakken onderdrukken, dan zullen de rijken de armen uitbuiten, dan kijkt de elite op het gewone volk neer en bedriegen oplichters de dommen en dwazen. Alle rampen, ruzies, haat, verbittering en vijandigheid ontstaan op die manier. Maar als iedereen in de hele wereld elkaar liefheeft als zichzelf, dan onderdrukken degenen die sterk zijn de zwakken niet, dan kijkt de elite niet neer op het gewone volk en dan worden de dommen en dwazen niet door oplichters bedrogen. Alle rampen, ruzies, haat, verbittering en vijandigheid in de hele wereld kunnen worden voorkomen en verwijderd als men elkaars bestaan liefheeft’

 

In hoeverre zouden individuen van hun medemensen kunnen profiteren als er geen samenleving was? Als iedereen alleen maar met zijn eigen belang bezig was? Als we niet meer zouden samenwerken, maar alleen maar met elkaar zouden concurreren? Zou de welvaart die wij nu collectief kennen, dan zijn ontstaan? Meester Mozi heeft daar vijfentwintighonderd jaar geleden al antwoord op gegeven: ‘Nee, natuurlijk niet.’

 

In de geschiedenis van de mensheid komt deze kwestie steeds weer terug. Kiezen we voor wederkerigheid, of kiezen we voor puur eigenbelang. Gunnen we een ander wat we onszelf gunnen, of gunnen we dat een ander niet? Beschouwen we een ander als gelijk aan onszelf, en beschouwen we dus ook de belangen van die ander als gelijk aan onze eigen belangen of stellen we onze eigen belangen boven die van een ander?

 

Ten opzichte van degenen die welwillend zijn, ben ik welwillend. Ten opzichte van degenen die onwelwillend zijn ben ik ook welwillend, want welwillendheid is een deugd. Ten opzichte van degenen die betrouwbaar zijn, ben ik betrouwbaar, ten opzichte van degenen die onbetrouwbaar zijn ben ik ook betrouwbaar, want betrouwbaarheid is een deugd.

 

Dat schreef Laozi, ook al zo’n vijfentwintighonderd jaar geleden. Wederkerigheid, welwillendheid en betrouwbaarheid zijn alledrie essentieel, vind ik. Ook als iedereen in de wereld om me heen voor eigenbelang kiest en er voor kiest om niet welwillend en betrouwbaar te zijn ten opzichte van anderen, wil ik er wel voor kiezen. Dat is mijn intentie. Mocht ik daar in falen, dan wordt ik daarin graag gecorrigeerd. Ik beschouw het als mijn taak om te zorgen dat ik deug. Ik denk dat ik onrecht het beste bestrijd door geen onrecht te doen.

 

Ik geloof in de samenleving. Ik geloof niet dat individuen geboren zijn om met elkaar te concurreren. Ik geloof dat mensen allemaal gelukkiger worden van samenwerking. Per slot van rekening is een kracht die je bundelt tot veel meer in staat dan twee krachten die elkaar bestrijden. Die krachten heffen elkaar immers op. Daarom geloof ik, net zoals Mozi, in wederkerige liefde en doe ik mijn uiterste best om me altijd aan de richtlijn van Christus te houden: ‘Wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet.’ En ook die andere richtlijn die Christus doorgaf, maar die ook al door Mozi werd gepropageerd, is wat mij betreft essentieel: ‘Heb een ander lief zoals jezelf!’ Niet wat ik weet te vergaren maakt me rijk, maar wat ik weet te delen.