Ik zat in de tweede klas van een katholieke HAVO toen ik, op televisie, opmerkzaam gemaakt werd op een zekere Lou de Palingboer. Volgens zijn vrouw Mien was Lou God. Uiteindelijk had Lou zich door haar laten overtuigen dat hij inderdaad God was. Lou was een volkse man met een kaal hoofd en een sigaartje in een tandeloze mond. Wat Lou’s charisma was, was mij volstrekt onduidelijk. Toch had Lou enkele honderden volgelingen die er allemaal van overtuigd waren dat Lou God was. Er werd bij ons thuis nogal lacherig gedaan over Lou de Palingboer die God pretendeerde te zijn. Ook in het televisieprogramma werd zijn claim absoluut niet serieus genomen net zo min als in de krantenartikelen die ik daarna las. Daar werd Lou op zijn zachtst gezegd als een malloot neergezet. Ook ik had, in eerste instantie, de neiging om daarin mee te gaan, maar realiseerde me dat ik, als ik God zou zijn, er misschien wel juist voor zou kiezen om me als Lou de Palingboer te manifesteren. Als je, als God, wilt ervaren hoe het leven voor de minsten onder ons is, lijkt me dat nog niet eens zo’n gekke keus. Als God bestond, waarom zou hij zich dan niet als Lou gemanifesteerd kunnen hebben?

 

Het belangrijkste inzicht dat ik door Lou verkreeg, was dat religies geen gegeven zijn, maar allemaal ooit zijn ontstaan. Dat betekende ook dat het dus nog steeds mogelijk was een eigen religie op te richten. Daar had ik het met mijn broer over en hij beweerde dat je vijftig volgelingen moest hebben om je officieel als kerkgenootschap te mogen inschrijven bij de staat. Vijftig volgelingen, dat moest te doen zijn. Ik besloot mijn eigen kerkgenootschap op te richten en maakte een brief met dertien stellingen die de essentie van dat genootschap moesten bevatten. Ik ben dat briefje helaas kwijt geraakt en weet de strekking van de meeste van die stellingen niet meer. De eerste stelling weet ik wel nog; dat was dat iedereen zelf maar moest uitmaken of hij of zij in God wilde geloven of niet. Het ging er mij niet om om mensen te overtuigen van mijn gelijk, maar om een religie te promoten waarbij het vooral de bedoeling was dat mensen zelf nadachten. De laatste stelling was dat je, als je voor deze stellingen had getekend, je dat niet meer ongedaan kon maken. Aan afvalligen had ik blijkbaar een broertje dood. Logisch ook, want als je wilt dat mensen zelf blijven nadenken, moet je ze niet de mogelijkheid geven daar weer mee op te houden. Ik heb nog even geprobeerd om via overreding mensen te laten tekenen om lid te worden van het Moorsisme, zoals ik mijn religie had gedoopt, maar dat schoot niet erg op, dus verzon ik een list. Op één kant van een papiertje schreef ik de dertien stellingen en vervolgens ging ik zogenaamd handtekeningen verzamelen op de andere kant. Als mensen dan hun handtekening hadden gezet, draaide ik het papiertje om en liet ze de laatste stelling lezen zodat ze wisten dat ze zich, vanaf dat moment, hadden bekeerd tot het Moorsisme. Op die manier lukte het me om een twintigtal handtekeningen te verzamelen, waaronder de handtekening van de biologieleraar, een van de weinige docenten die geen pater was. Die kon er wel om lachen. Ik had zelfs bijna de handtekening van de godsdienstleraar te pakken, maar die werd, helaas, op het moment dat hij wilde tekenen, luidruchtig gewaarschuwd door medeleerlingen dat hij eerst de andere kant van het papiertje moest lezen. De godsdienstleraar, wel een pater, kon er niet echt om lachen. Ik heb de vijftig volgelingen nooit gehaald. Het verhaal dat ik, op een slinkse wijze, probeerde om mensen te bekeren tot het Moorsisme, zorgde ervoor dat die truc niet meer lukte. Ik geloof dat ik bij een stuk of vijfentwintig ‘volgelingen’ ben blijven steken. 

 

Niet lang daarna werd ik gedegradeerd naar de MAVO, ondanks het feit dat ik geen enkele onvoldoende had, maar mijn voldoendes waren, volgens de broeders, niet goed genoeg om op de HAVO te mogen blijven. 

Na de kerstvakantie begaf ik mij naar de dependance waar de MAVO gevestigd was. Dat was een heel ander gebouw, in een ander deel van de stad dan waar de HAVO gevestigd was. Ik werd er opgewacht door een kleine grijze pater. ‘Ben jij Moors?’ vroeg hij nogal bars. ‘Ja broeder,’ zei ik. ‘Jaja,’ zei hij, ‘als je maar niet denkt dat je hier kunt flikken wat je op de HAVO hebt gedaan. We houden je in de gaten mannetje. Ik ken mijn pappenheimers, ik heb een groot psychologisch inzicht en jongens als jij zijn een open boek voor me.’ Ik viel stil. Maar in mijn hoofd gingen mijn gedachtes razendsnel. Ik realiseerde me plots dat mijn degradatie niet zozeer met mijn cijfers te maken had gehad, maar als strafmaatregel was bedoeld voor het oprichten van mijn eigen religie. Voor de rest had ik namelijk niets gedaan waar deze pater aan kon refereren. Ik realiseerde me ook hoe oneerlijk dat was. Hier was niet met open vizier gestreden, maar misbruik gemaakt van macht. De bedoeling van deze pater was om me de les te lezen, maar het effect was precies omgekeerd. Als dit de manier was waarop de paters meenden misbruik te mogen maken van hun macht om mij, zonder een gesprek daarover, op een volstrekt stiekeme manier te laten boeten voor iets waar ik, volgens de wetten van mijn land net zoveel recht op had dan zijzelf, dan deugden die paters niet. Als katholieke paters het recht opeisten om hun geloof te belijden en profiteerden van het feit dat dat volgens de wet mag, dan moest ik dat ook mogen. Gelijke monniken gelijke kappen. Maar helaas was ik niet bij machte om iets tegen dat machtsmisbruik te doen, hoe bepalend het ook voor de rest van mijn toekomst was. 


Ik werd inderdaad goed in de gaten gehouden. De paters, beducht op de verderfelijke invloed die ik op mijn medeleerlingen zou kunnen hebben, zorgden er voor dat ik, bij elke gelegenheid die zich aandiende, voor schut werd gezet. Dat was een uitstekende methode om te zorgen dat ik geïsoleerd bleef. Ik kende niemand op deze school en alle andere leerlingen kenden elkaar wel. Niemand wilde zich bemoeien met een nieuwkomer die in de schijnwerpers van het schimpgedrag van de paters lag. De hele klas lag te schateren als ik weer eens te kakken werd gezet. Dat zorgde er adequaat voor dat ik geen aansluiting bij mijn medeleerlingen vond. Er is niets zo erg dan deel te moeten uitmaken van een groep mensen die je buitensluit. Mijn jaren op de MAVO heb ik dan ook als de hel ervaren. Dat ik het gedrag van de paters niet erg christelijk vond, hoef ik waarschijnlijk niet uit te leggen. Pas veel later heb ik me gerealiseerd hoe beangstigend ik voor die paters geweest moet zijn. Hoe aangevallen ze zich moeten hebben gevoeld. Komt er zo’n snotneus die zijn eigen religie begint, vlak onder hun neus. Dat ondermijnde, naar hun gevoel, hun gezag. Dat wat voor hen heilig was werd belachelijk gemaakt. Dat had ik, als jonge puber, helemaal niet door. Daar was ik veel te naïef voor. Ik dacht dat als ik tolerant was ten opzichte van andersdenkenden, die andersdenkenden ook tolerant zouden moeten zijn ten opzichte van mij. Uit een gevoel van wederkerigheid. Dat vind ik overigens nog steeds.


Die eigen religie was deels een grap, maar ook een gevolg van het willen weten hoe dat werkt; het ontstaan en oprichten van religies. Het hele project ontstond vanuit nieuwsgierigheid, niet vanuit de behoefte om te kwetsen. Dat volwassenen dat niet begrepen, en er zelfs niet nieuwsgierig naar waren, verbijsterde me. Waarom hadden die paters op de HAVO me nooit gevraagd wat me bezielde? Waarom zagen ze er de humor niet van in? Waarom hadden ze niet met open vizier geprobeerd om mij duidelijk te maken dat ze niet blij waren met wat ik had gedaan? Vanaf dat moment had ik iets beter door hoe de wereld in elkaar zit. Mijn respect voor volwassenen maakte plaats voor scepsis. Dat gold zeker voor volwassenen die de wijsheid in pacht menen te hebben. Als het de bedoeling was van die paters om mij te dwingen om mij aan te passen, dan waren ze daar finaal in mislukt. Vanaf dat moment nam ik mij voor dat ik altijd op mijn eigen kompas zou varen en niet op dat van mensen die menen het beter te weten dan ik. Behalve als ze me weten te overtuigen dat ze het ook echt beter weten natuurlijk.