Als ik ergens allergisch voor ben dan is het wel voor vernedering. Als kind al kon ik daar niet tegen. Dat gold niet alleen voor vernedering die mij werd aangedaan, maar voor elke vorm van vernedering van wie dan ook, door wie dan ook.

In ons gezin werd vaak het volgende verhaal over mij verteld (dat ik me overigens zelf niet kan herinneren): “We liepen met zijn allen naar de kerk, toen aan de overkant van de straat een jongen aan kwam lopen. Piet vertelde dat die jongen, jaren daarvoor, zijn Okki kapot had gescheurd. Meteen ging Rudi op die jongen af, priemde zijn wijsvinger op diens borst en zei: ‘Zeg jongen, heb jij die jongen zijn Okki kapot gescheurd?’ Die jongen keek vervolgens verbijsterd van Rudi naar Piet en zei: ‘Eh, nee’. Daarop keek Rudi naar ons en riep verontwaardigd: ‘Hij zegt ook nog nee!’ “ Iedere keer als ze het verhaal vertelden, moesten mijn vader en moeder er weer om lachen. Het was typisch iets voor mij om me zo kwaad te maken over iets dat iemand iemand anders had aangedaan.

Op de MAVO liep een jongen rond die altijd vernederend sprak over homo’s. Ik begreep niet waarom hij zich daar zo negatief over uit moest laten. Wat wist hij nou van homo’s? Ik besloot dat eens te testen. ‘Hé, Frank!’ riep ik, ‘ik heb gehoord dat jij heteroseksueel bent! Klopt dat?’ Frank liep meteen rood aan. ‘Wie beweert dat?’ riep hij boos. ‘Ben je dan niet heteroseksueel?’ vroeg ik. ‘Natuurlijk niet!’ schreeuwde Frank. ‘Oké,’ zei ik, ‘dan ben je dus homoseksueel.’ Frank keek me aan alsof hij het in Keulen hoorde donderen. ‘Als je niet heteroseksueel bent, ben je namelijk vanzelf homoseksueel,’ zei ik. Frank draaide zich abrupt om en liep weg.

Nu ik dit opschrijf vraag ik me wel af of ik Frank op deze manier niet vernederd heb, en zelfs of dat niet ook een beetje mijn bedoeling was.

Als ik op de lagere school uitgescholden werd kon ik daar woest om worden. Het gevolg was dat ik regelmatig uitgescholden werd. Het is niet handig om te gevoelig te zijn voor vernederingen. Omdat ik Rudi Moors heette, werd ik vaak uitgescholden voor ‘Roedmoos’, dat betekent ‘Rode Kool’ in goed Nederlands. Daar kon ik ongelofelijk kwaad om worden, terwijl het natuurlijk een onzinnig scheldwoord was. Later heb ik de naam ‘Rudy Kool’ nog wel eens als pseudoniem gebruikt, nadat ik had geleerd dat de Watergeuzen de scheldnaam die voor ze gebruikt werd, met trots hadden overgenomen als ‘geuzennaam’.

Soms is het verstandig om met humor op vernederingen te reageren, omdat daarmee de angel uit die vernedering gehaald wordt.

Toen ik geveld werd door het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) werd ik gekeurd door het UWV. In eerste instantie werd ik slechts zeer gedeeltelijk afgekeurd en hoewel dat later was rechtgezet (ik was inmiddels volledig afgekeurd), kwam de hele gang van zaken nog voor de rechter omdat er in die keuring veel was misgegaan en dat had mijn werkgever onterecht veel geld gekost. Dus vond ik dat de rechter zich moest buigen over de fouten die bij de keuring waren gemaakt.

Ook vond ik dat het UWV zich moest realiseren dat je dit soort keuringen wel secuur moet doen, met respect voor je klanten. Ik vond het niet kunnen dat mensen die mijn bezwaarschriften bij het UWV hadden moeten beoordelen, zich in hun reacties erg laatdunkend over me hadden uitgelaten, terwijl ze me niet kenden en me ook niet konden kennen omdat ze me nog nooit gesproken of zelfs maar gezien hadden. Toch hadden ze gemeend zich zeer negatief over mij te mogen uitlaten met suggestieve opmerkingen waarin mijn betrouwbaarheid danig in twijfel werd getrokken. Dat ergerde me mateloos. Waarom zo negatief doen over iemand die je helemaal niet kent? Maar volgens de rechter mocht dat blijkbaar.

Alleen vond de rechter wel dat één van de functies die ik volgens het UWV nog wel had kunnen doen, niet geschikt was. Het UWV kreeg zes weken de tijd om daar een functie voor in de plaats te zetten die wel geschikt was. Ik kreeg zes weken om eventueel bezwaar aan te tekenen. Vlak voordat de zes weken voorbij waren, kreeg ik een brief van het UWV met de nieuwe functie die ik, volgens hen, wel aan had moeten kunnen. Door de CVS lag ik zo’n 16 uur per dag op bed. Dat was bekend bij het UWV. Het beroep dat ik, volgens het UWV nog wel had kunnen uitvoeren was MATRASSENVULLER! Toen ik dat las werd ik niet kwaad. Dit was zo belachelijk dat ik er gewoon niet kwaad om kon worden. Ik zag in gedachten voor me hoe een medewerker van het UWV zich verkneukeld had met deze vondst. Hoe hij of zij bij zichzelf dacht: ‘Weet je wat ik doe bij die kneus die zestien uur per dag op bed ligt; ik zeg dat ie wel aan de slag kan als matrassenvuller. Kan ie weer in beroep gaan die gek!’ Het grappige was dat er een last van me afviel. Ik besefte dat het de bedoeling was om me te vernederen, maar ik vond dat iemand zich hier zelf voor schut had gezet door mij op deze manier te willen vernederen. Ik schreef een korte brief terug naar het UWV waarin ik uitlegde dat ik de rechtszaak was begonnen om hen duidelijk te maken dat ze fouten hadden gemaakt, zodat ze daarvan konden leren, maar dat ik, door hun reactie duidelijk had gekregen dat ze helemaal niet van hun fouten wilden leren, en dat het derhalve voor mij geen zin had om nog langer moeite te doen hun op die fouten te wijzen.

Ik heb daar nooit een reactie op ontvangen.

Niet lang daarna zag ik een documentaire over een gemeentelijke instantie die over woningtoewijzing ging. Aan de balie stond een kleine pittige vrouw die een woning aangeboden had gekregen die kleiner was dan waar ze recht op had. Daar klaagde ze, terecht, over. Degene achter de balie probeerde uit te leggen dat dat dan wel zo kon wezen maar dat ze zo’n woning niet in de aanbieding hadden, en dat mevrouw daar toch begrip voor moest hebben. Zowel de baliemedewerkster als de vrouw die daar als klant stond, zetten hun hakken in het zand. Even later zag je de baliemedewerkster volslagen overstuur bij een collega zitten, die haar vol begrip aanhoorde en toesprak dat ze zich daar maar niet teveel persoonlijk van moest aantrekken.

Maar naar mijn idee had die baliemedewerkster het aan zichzelf te wijten dat het gesprek was geëscaleerd. Ze had zich op geen enkel moment geïdentificeerd met de vrouw die terecht klaagde dat ze niet kreeg waar ze recht op had, maar had van die vrouw begrip geëist voor het feit dat zij niets anders kon aanbieden. Dat dat niet werkte, vond ik niet meer dan logisch.

Ik dacht terug aan die keer dat ik als verpleegkundige werkte op Kempenhaeghe en er een feest was. Een jonge vrouw op mijn afdeling mocht niet naar dat feest omdat de directeur haar dat verboden had omdat ze er op een voorgaand feest met een jongen vandoor was gegaan. Voor straf mocht ze daarom niet naar dit feest. Zodoende waren wij met zijn tweeën alleen op de afdeling. Feitelijk moest ik als haar bewaker functioneren. ‘Ik vind het niet eerlijk, ik ga toch! Ik ben verdorie volwassen en ik vind dat ik dat zelf mag bepalen!’ zei ze. ‘Ik ben het helemaal met je eens, ik vind het belachelijk dat je van de directeur niet naar dat feest mag,’ zei ik. ‘Ik ga echt hoor!’ zei ze. ‘De deur is niet op slot,’ zei ik, ‘als je weg wilt kun je weggaan. Daar kan ik wel problemen mee krijgen, maar ik hou je niet tegen.’ Ze besloot te blijven. Ze wilde mij geen moeilijkheden bezorgen.

De reden dat ik geen ruzie met die patiënte kreeg was omdat ik aan haar kant ging staan, en dat deed ik omdat ik vond dat ze gelijk had. Als die baliemedewerkster inplaats van om begrip te vragen, begrip had gehad voor haar cliënte, was de zaak nooit geëscaleerd. Als ik aan die balie had gestaan dan had ik gezegd: ‘Mevrouw u heeft groot gelijk. U heeft recht op een groter huis en het is schandalig dat we u dat niet kunnen aanbieden. Maar ondanks dat ik het met u eens ben, kan ik helaas niet veel voor u doen, behalve uw terechte klacht doorgeven, maar ik kan u niet beloven dat dat helpt.’

De reden dat mensen zich vaak door medewerkers van instanties vernederd voelen is gelegen in het feit dat die medewerkers tegenover hen gaan staan en begrip voor de instantie vragen, omdat ze zich met die instantie identificeren en niet met degene die van die instantie afhankelijk is.

Dat soort vernedering is feitelijk onverdraaglijk. De machteloosheid die daarmee gepaard gaat is letterlijk ziekmakend. En als mensen er niet ziek van worden dan worden ze er wel agressief van.

Daarom beschouw ik ieder mens altijd als een gelijke, ongeacht de positie die die persoon maatschappelijk inneemt. Geen enkel mens verdient het om vernederd te worden, om wat voor reden dan ook. Daarom kan ik er niet tegen als mensen vernederd worden en wil ik er ook voor waken dat zelf te doen. Het hoort gewoon niet.