
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 46 als je er een naam aan geeft, bestaat het dan?
‘Ik heb een nieuw woord verzonnen, maar ik weet alleen nog niet wat het betekent’, zegt Pipi Langkous tegen haar vriendjes. Het woord is ‘sponk’. Vervolgens gaan ze naar ‘sponk’ op zoek. Het lijkt vreemd om eerst een woord te verzinnen en dan pas op zoek te gaan naar de betekenis, maar zo vreemd is dat niet. Denk maar aan het gedicht ‘de blauwbilgorgel’. De heks Mikmak in Donald Duck roept dat ze even ‘de hutsel gaat frutselen’. Het ‘smurfen’ van de Smurfen kan zowat alles betekenen. In de (kinder)literatuur komt het dus vaker voor dat woorden worden verzonnen, maar dat de betekenis, in eerste instantie niet duidelijk is. Zo verzon Simon Carmiggelt het woord ‘epibreren’ dat door een ambtenaar werd gebruikt om mensen met een antwoord af te schepen dat eigenlijk niets betekende. Veel jargon lijkt ook vooral op holle taal, taal om betekenis te verdoezelen en niet te verduidelijken.
Ook sommige woorden die we veelvuldig gebruiken en waarvan we denken dat ze wel degelijk voor iets staan, blijken, bij nadere beschouwing, niet naar iets feitelijks te verwijzen. Waar verwijst ‘niets’ naar? Het verwijst in ieder geval niet naar ‘iets’. Maar een woord kan niet naar iets anders dan ‘iets’ verwijzen. Dat maakt het woord ‘niets’ tot een van de vreemdst denkbare woorden. Door er een naam aan te geven lijkt ‘niets’ iets te zijn, terwijl het tegelijkertijd het tegenovergestelde van iets zou moeten zijn. Als niets iets is is het niet niets.
Het getal ‘nul’ is ook zo’n vreemd geval. We zijn zo gewend om het als een getal te zien, dat we ons niet realiseren dat het allesbehalve een getal is. Het begrip ‘nul’ is pas relatief laat verzonnen, rond het jaar 800 na Christus. Een, twee, drie, honderd, duizend appels bestaan, maar nul appels bestaan niet. Toch is ons rekensysteem sterk vereenvoudigd door de invoering van het begrip ‘nul’. Hoewel nul appels niet bestaan kunnen we er wel mee rekenen en is rekenen een stuk simpeler geworden dankzij de uitvinding van het ‘getal’ nul.
De ‘psyche’ en de ‘ziel’ zijn woorden die al helemaal voor niets feitelijks staan. Er is nog nooit een nanogrammetje psyche of ziel aangetoond. Die woorden verwijzen niet naar iets dat bestaat. Toch doen we alsof er een ‘psyche’ of een ‘ziel’ is. Maar het begrip ‘psyche’ is een idee dat feitelijk nooit is aangetoond, maar dat toch als idee een sterke invloed heeft op hoe we naar onszelf kijken. Op het moment dat je ergens een naam voor verzint, bestaat datgene ook.
Reïficeren is het herbenoemen van een eigenschap en dan suggereren alsof die eigenschap door die nieuwe naam veroorzaakt is. Vroeger had je kinderen die druk waren. Daarvoor werd de term ADHD (attention deficit hyperactivity disorder) verzonnen. Vervolgens werd er beweerd dat het druk zijn van kinderen veroorzaakt wordt door ADHD. En op die manier is een eigenschap tot een probleem gemaakt (door het als ‘disorder’ te framen), waarvan de oorzaak de andere naam is die voor die eigenschap verzonnen is. Als iemand had gezegd dat de oorzaak van het druk zijn van kinderen ligt in het druk zijn van kinderen, had iedereen gezegd: ‘Ja, dank je de koekoek!’ Maar zeggen dat het druk zijn van kinderen veroorzaakt wordt door ADHD is eigenlijk hetzelfde. ADHD is alleen maar een andere naam voor het druk zijn. Dat betekent dat ADHD wordt veroorzaakt door ADHD. Het benoemen van een eigenschap als een stoornis is niet zonder gevaar. Inplaats van de samenleving zo in te richten dat er plek is voor drukke kinderen, krijgen die kinderen door het reïficeren van een eigenschap in een stoornis, massaal drugs (zoals ritalin) voorgeschreven. Dat is weliswaar gunstig voor de farmaceutische industrie, maar of het ook (op de lange termijn) gunstig is voor al die kinderen en jongeren die die drugs voorgeschreven krijgen, is maar helemaal de vraag. ADHD bestaat alleen maar omdat iemand die term verzonnen heeft. Feitelijk bestaat die stoornis alleen als we een eigenschap als zodanig benoemen. Anders niet. Zo zou je bijvoorbeeld een optimist kunnen reframen door te stellen dat er hier sprake is van een persoon met een Irrealistic Positive Lifeview Disorder. Dat optimisme van die persoon wordt dan veroorzaakt door IPLD en kan wellicht bestreden worden met behulp van pillen die zo’n afwijkend persoon iets depressiever kunnen maken. Het is maar een idee.
Alle kinderen komen er, op een gegeven moment, achter dat Sinterklaas niet bestaat. Alle kinderen, behalve ik. Want Sinterklaas bestaat wel, zoals Carnaval ook bestaat. De personificatie van Sinterklaas is de figuur Sinterklaas en die wordt gespeeld. Maar het feest Sinterklaas bestaat wel degelijk. De personificatie van Carnaval is de figuur Prins Carnaval en die wordt gespeeld. Maar dat doet niets af aan het bestaan van het feest Carnaval.
Toen mijn zoon nog klein was, bleef hij, tot in het oneindige ‘waarom?’ vragen. Ik probeerde hem uit te leggen dat ik het antwoord niet altijd wist, maar dan wilde hij weer weten waarom niet. Om een grens te kunnen trekken aan de oneindigheid van die waaromvragen verzon ik ‘de Wipwapwop’. ‘Dat komt door de Wipwapwop,’ zei ik dan. En als hij dan vroeg: ‘Waarom?’ zei ik: ‘Die is weer aan het woepen!’ Uiteindelijk begreep mijn zoontje dat het na de Wipwapwop die weer aan het woepen was geen zin had om verder door te vragen.
Wat politici zeiden snapte ik als kind niet. Ik dacht dat dat kwam omdat ik niet slim genoeg was om die geleerdheid te snappen. Maar op een gegeven moment kende ik de betekenis van veel van de woorden die politici gebruikten wel. Op televisie zag ik premier van Agt die een antwoord gaf op een vraag van een journalist, en in mijn hoofd vertaalde ik de woorden die hij gebruikte in, voor mij, normale, begrijpelijke taal. Tot mijn grote verbazing kwam ik er achter dat hij gewoon onzin zat uit te kramen. Zijn antwoord sloeg nergens op. Ik dacht: ‘Nu gaat die journalist doorvragen en prikt hij, net als ik, door al dat dure woordgebruik heen, maar tot mijn verbijstering gebeurde dat niet. Vanaf dat moment ging ik er beter op letten en kwam ik er achter dat politici woorden vaak niet gebruiken om te verduidelijken. Integendeel. Eigenaardig genoeg laten journalisten die politici daar verbazingwekkend vaak mee weg komen.
Politici zijn niet de enigen die zich daaraan schuldig maken. Filosofen hebben er ook een handje van om termen te gebruiken waarvan ze weten dat vrijwel niemand ze snapt, alleen maar met de bedoeling om daardoor zelf heel slim en diep te lijken. Hoe groter de onzin, hoe indrukwekkender het lijkt. Een simpel voorbeeld is Heidegger die het over het ‘absolute niets’ heeft. Alsof er iets nietser kan zijn dan niets. Ook Harry Mulisch nam die term gretig over, waardoor ik wist dat hij niet echt diep dacht, maar vooral de indruk wilde wekken een diep denker te zijn. Als mensen weten waarover ze het hebben, hebben ze geen imponeertaal nodig. Wat dacht je van de volgende zin van de filosoof Jürgen Habermas: ‘ Het reflexief worden van de culturele overleveringen hoeft nu geenszins in het teken te staan van het op het subject gecentreerde vernuft en het op de toekomst gerichte bewustzijn van de geschiedenis. In dezelfde mate waarin we de intersubjectieve constituering van de vrijheid gewaarworden, vervalt ook de possessief-individualistische schijn van een als eigen bezit voorgestelde autonomie.’ Als je de ‘moeilijke’ woorden vertaalt krijg je deze zinnen: ‘Het wederkerend/bespiegelend worden van de culturele overleveringen hoeft nu zeker niet in het teken te staan van de op het onderwerp gerichte scherpzinnigheid/vindingrijkheid en het op de toekomst gerichte bewustzijn van de geschiedenis. In dezelfde mate waarin we de tussen/onder/gedurende-onderwerp-achtige vaststelling van de vrijheid gewaarworden, vervalt ook de bezit-betreffende-individualistische schijn van een als eigen bezit voorgestelde zelfstandigheid.’ Het blijft dan onbegrijpelijke humbug. Gezwam, met als enige bedoeling de lezer in verwarring te brengen en te doen denken dat datgene dat hij leest wel heel erg ‘diep’ moet gaan juist omdat het onbegrijpelijk is, en zo wordt de suggestie gewekt dat de schrijver van dit soort imponeertaal dus wel heel erg slim moet zijn. Want hoe kun je iets weerleggen wat je niet begrijpt? Dat kan niet. Daarom werkt deze truc ook. En daarom schrijven dit soort filosofen ook zulke dikke, per definitie onbegrijpelijke boeken. Als je helder schrijft heb je al die ingewikkelde redeneringen en die grote hoeveelheid woorden helemaal niet nodig.
15 Miljardairs
16 Mensenoffers
24 Te speels voor mijn leeftijd
25 Is psychologie wel een wetenschap?
28 Herbelevingen en machteloosheid
29 Is de aard van de mens goed of slecht?
32 Alles hangt met alles samen