
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 52 angst voor de dood
De vrouw van Zhuangzi was nog maar net overleden toen een vriend van deze Chinese filosoof bij hem binnenstapte en hem, naast het lijk van zijn vrouw, een vrolijk liedje hoorde zingen terwijl hij zichzelf op een trommel begeleidde. ‘Je vrouw, met wie je lief en leed hebt gedeeld is nog maar net gestorven en nu zit je al een vrolijk lied te zingen. Is dat niet volslagen ongepast?’ merkte de vriend op. ‘Toen ze net dood was, moest ik inderdaad om haar huilen,’ zei Zhuangzi, ‘maar toen realiseerde ik me dat er een tijd is geweest dat ik haar helemaal niet kende. En dat ze ooit verwekt is, maar dat ze daarvoor helemaal niet bestond. Feitelijk is ze nu naar die situatie teruggekeerd. De situatie voordat ze bestond was niet droefgeestig, dus waarom zou dat nu wel zo zijn? Daarom zit ik hier en zing mijn lied terwijl ik mezelf op de trommel begeleid.’
Leven en dood zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dieren en planten worden geboren en groeien door het voedsel dat door dieren en planten die sterven wordt geproduceerd. Mijn grootouders hadden konijnen, kippen, varkens, geiten en schapen die goed te eten kregen en goed verzorgd werden zodat ze gedood konden worden om als voedsel te dienen. Zonder dood geen leven.
De vader van mijn moeder stierf tijdens een wandeling met mijn grootmoeder. Hij leunde heel even tegen een lantaarnpaal, zuchtte, zakte in elkaar en blies zijn laatste adem uit. Zijn horloge stond stil op het moment dat hij stierf. Ik was een jaar of twaalf. Toen ik hoorde dat mijn grootvader dood was nam ik dat ter kennisgeving aan. Ik realiseerde me dat dit betekende dat ik hem nooit meer zou zien en dat was het dan. Wat me het meest emotioneerde was het verdriet van de volwassenen om me heen. Ik was niet gewend volwassen mannen te zien die hun verdriet lieten blijken. Ik heb mijn grootvader eigenlijk nooit gemist. Hij was er weliswaar niet meer, maar ergens was hij er nog. Ik bedoel niet in de hemel, zoals de kerk ons wilde doen geloven, maar in mij. Ik was hem niet kwijt. Ik kan niet goed uitleggen wat ik daarmee bedoel.
‘Degene die sterft zonder vergeten te worden, is klaar voor de dood’ (Laozi)
Ook toen mijn vader stierf, bleef hij gewoon bij me. Ik miste hem wel fysiek, maar hij is altijd in mij aanwezig gebleven. Sterven lijkt me vervelend, maar dood zijn niet. Dat is net zoiets als nog niet geboren zijn. Dat vond ik ook niet erg. Althans, niet voor zover ik me kan herinneren.
Het lijkt me logisch dat alles dat ooit ontstaan is, ook weer zal vergaan. Al was het maar zodat alles dat nog ontstaan gaat, kan ontstaan. Alleen als de tijd stil zou staan zou er geen vergaan meer hoeven zijn, maar dan ontstaat er ook nooit meer iets. Dan zou wat eeuwig bestond eigenlijk niet echt meer bestaan.
Een bevroren beeld.
Een foto van werkelijkheid.
Maar niet de werkelijkheid zelf.
Liever dan eeuwig deel te zijn van een bevroren beeld besta ik in een fractie van de werkelijkheid. Zo kort dat het er niet wezenlijk toe doet.
Toen ik veertien was, ging ik, samen met mijn broer, met carnaval, op een kind passen van een alleenstaande moeder. Die kwam veel later thuis dan ze had gezegd, zodat wij om drie uur ‘s nachts pas naar huis fietsten. We fietsten naast elkaar, ik aan de buitenkant. Ik ben toen geschept door een dronken automobilist die even niet had opgelet. Ik vloog in een grote boog door de lucht en kwam met een knal op het asfalt terecht. De auto stopte, de chauffeur zei dat hij hulp zou halen en scheurde er vervolgens als een speer vandoor, mijn broer in paniek achterlatend. Ik merkte daar niets van. Op het moment dat ik geraakt werd, was ik ook bewusteloos. Dat moet in een flits gegaan zijn.
In net zo’n flits kwam ik weer bij. In eerste instantie dacht ik dat ik dood was toen ik de zwarte hemel met sterretjes zag, maar een moment later zag ik mijn ouders. Iemand vroeg me hoe ik heette en waar ik geboren was en hoeveel vingers hij ophield en ik dacht: ‘Man, val me daar niet mee lastig, vraag dat aan mijn ouders of aan mijn broer.’ Mijn moeder was van streek en mijn eerste reactie was om haar gerust te stellen: ‘Er is niks aan de hand, mam, alles is prima.’ Dat was natuurlijk niet helemaal waar, want ik had wel degelijk een hersenschudding en mijn rug was helemaal opengeschaafd. Ik werd in een ambulance gelegd en naar het ziekenhuis gereden. Dat was mijn eerste bijna-dood ervaring. Nou ja, het was meer het ervaren van hoe het is als je niets meer ervaart. Alsof ik er eventjes een moment helemaal niet geweest was. Niet dat ik ergens anders was en weer terug kwam, nee ik was er gewoon even niet meer geweest.
Op mijn zeventiende ging ik, op de brommer, op weg naar de kunstacademie om me aan te melden, toen ik, bij het nemen van een bocht, nog een keer geschept werd door een auto, die iets te snel reed en die ik niet had gezien. Dit keer kwam ik bij in de ambulance. Ook hier had ik de ervaring dat ik er even niet geweest was, maar het vreemde was dat ik ook een stukje voor het moment dat ik geraakt werd kwijt was. Alsof er ook een stukje van mijn leven gewist was.
Ik stel me voor dat de dood eenzelfde (ontbreken van) ervaring is, vergelijkbaar met die momenten die ik in bewusteloosheid doorbracht. Niet meer weten dat je bestaat of niet meer bestaan en dus geen besef meer hebben van bestaan is als ervaring ongeveer hetzelfde, denk ik. Die momenten van bewusteloosheid waren momenten dat ik niet meer wist dat ik bestond. Dat vond ik niet eng, ook niet nadat het bewustzijn weer teruggekeerd was. Na deze ervaringen ben ik eigenlijk nooit meer bang voor de dood geweest. Het lichtknopje gaat aan, het lichtknopje gaat uit. Of het dan weer aangaat of niet, dat doet er toch niet toe. Op een gegeven moment houdt het gewoon op. Klaar.
‘Weet jij waarin je op mij lijkt?’ vroeg mijn vader, een paar weken voordat hij overleed. ‘Ja,’ zei ik, ‘in mijn manier van denken!’ Mijn vader glimlachte breed en zwaaide met zijn vinger naar me. ‘Precies!’ zei hij.
Het is zo. Ik denk als mijn vader. En altijd als ik denk is mijn vader dicht bij me. Ik denk vrijwel altijd. Op de een of andere manier kan ik dat nooit stopzetten. Ik weet letterlijk niet waar de stopknop zit. Ik denk dat mijn vader dat ook had; dat hij overal over na wilde denken, dat hij niet zomaar een mening van een ander overnam, maar zich altijd afvroeg ‘klopt dit wel?’
Ik geloof niet dat mijn vader bang was voor de dood. Net zo min als ik. Voor sterven was hij bang, maar voor dood zijn niet.
‘Het vallen is niet het probleem,’ zei mijn vader, ‘maar het neerkomen!’ Maar als je eenmaal voorgoed neergekomen bent, heb je ook geen problemen meer. Nooit meer.
15 Miljardairs
16 Mensenoffers
24 Te speels voor mijn leeftijd
25 Is psychologie wel een wetenschap?
28 Herbelevingen en machteloosheid
29 Is de aard van de mens goed of slecht?
32 Alles hangt met alles samen
39 Laagopgeleid en hoogopgeleid
45 Wat weet je als je weet hoe iets heet?
46 Als je er een naam aan geeft, bestaat het dan?